In het eerste hoofdstuk van het in 1962 verschenen boek ‘Reason and Emotion in Psychotherapy’ doet Albert Ellis uitgebreid verslag van zijn persoonlijke ontwikkeling als psychotherapeut. Later in 1972 komt hij daar nog eens op terug in ‘Psychotherapy Without Tears’. Het is een authentiek relaas van een psycholoog die wars van traditie en conventie zijn eigen weg zocht.
Werkzaam als gezins- en huwelijksconsulent begint hij in 1942, op 29 jarige leeftijd, met een studie klinische psychologie en sluit deze in 1947 af. Hij volgt een leeranalyse en in zijn praktijk als klinisch psycholoog hanteert hij aanvankelijk de klassieke freudiaanse psychoanalytische methode. Maar al spoedig begint hij zich daarbij ongemakkelijk te voelen. De behandelingen vroegen veel tijd en energie van de cliënt en de resultaten ervan waren pover. Rond de jaren vijftig begint hij daarom te experimenteren met andere vormen van therapie. De afwachtende passieve houding van de therapeut wordt vervangen door een directere actievere rol. De patiënten liggen niet langer op de sofa en bij de gesprekken die hij met ze voert maakt Ellis gebruik van zijn ervaring als consulent, en van zijn eigen persoonlijke ontwikkeling.
Toch duurt het tot 1954 voor hij het antwoord vindt op de vraag waarom de cliënten, ondanks het feit dat de oorspronkelijk traumatische gebeurtenis ver in het verleden ligt en ondanks al het verworven inzicht, toch niet los komen van de emotionele klachten. Hij stelt vast dat het de taal en het denken is waar het om draait. Het feit dat de cliënt in zichzelf de kwetsende opmerkingen, die hij vroeger van zijn ouders te horen heeft gekregen, steeds maar weer herhaalt, zorgt ervoor dat het effect van de vroegere traumatisering doorwerkt tot in de volwassenheid. Door zijn denken, zijn selftalk , zoals Ellis dat noemt, handhaaft de persoon zijn irrationele opvattingen.
De kerngedachte van zijn theorie luidt: het zijn niet de prikkels uit de buitenwereld als zodanig, die het gedrag bepalen, maar het zijn de cognitieve processen, het denken, die deze prikkels evalueren. De omgeving, de situatie, lokt gedrag uit vanwege de betekenis, die er door het individu aan wordt gegeven. En wanneer deze betekenisgeving irrationeel is, ontstaan er emotionele stoornissen. Deze zienswijze ontleent hij aan de Griekse filosoof Epictetus, die hij regelmatig citeert: “men are not disturbed by things (themselves), but by the view which they take of them”. Mede door hem is Ellis er van overtuigd dat de mens de rede, het denken, kan gebruiken om vrijwel alle emotionele stoornissen te bestrijden.
Met de Humanistische Psychologie, een stroming die de totale mens als object van studie heeft, deelt hij de optimistische verwachting dat de psychologie een belangrijke bijdrage kan leveren in het streven van de mens om gelukkig te worden en creatiever te leven en hem in staat kan stellen om zichzelf volledig te ontplooien.
Pas in de jaren ’70 wordt zijn werk erkend. Zijn belangrijkste bijdrage aan de klinische psychologie is de RET, de Rational Emotive Therapy, welke een radicale verandering van iemands levensfilosofie nastreeft. Met de RET, later REBT genoemd, wordt de weg vrijgemaakt voor de opkomst van de Cognitieve GedragsTherapie.
Na zijn overlijden verscheen in de New York Times een artikel, waarin de volgende, voor Ellis kenmerkende uitspraak werd opgenomen: “Neurosis is just a high-class word for whining.”
De mens is een feilbaar, onvolmaakte diersoort. Hij heeft enkele eigenschappen gemeen met andere diersoorten, en daarnaast eigenschappen die hem volstrekt uniek maken. Hij is creatief, beschikt over een verbale taal, kan over zichzelf nadenken, is sociaal en geïnteresseerd in anderen en kan anderen liefhebben. Hij kan organiseren en is ook in staat van zijn fouten leren. Maar bovenal beschikt hij over het vermogen om rationeel en logisch te denken.
Deze feilbare onvolmaakte creatuur staat midden in een veranderende wereld. Vanaf zijn vroegste jeugd staat hij voor de taak om zich aan deze wereld aan te passen. Dat is geen vanzelfsprekendheid. Want kinderen zijn van nature op zichzelf gericht en vinden zich zelf belangrijker dan anderen. Tevens willen ze door anderen gewaardeerd worden. Ze zijn dan ook geneigd indruk te maken, op de voorgrond te treden , desnoods ten koste van anderen. Maar ze zijn beïnvloedbaar en op te voeden , en de opvoeding is noodzakelijk om ze voor te bereiden op het leven in de maatschappij.
Deze onvolmaakte mens bezit een aantal aangeboren waarden. Alle mensen hebben het verlangen om te overleven, een verlangen om het leven op een zo prettig mogelijk manier door te brengen, en een verlangen om tot een sociale groep of een gemeenschap te behoren. Deze verlangens zijn de fundamentele waarden die aan het menselijk leven ten grondslag liggen. Ze leggen zekere geneigdheden in het menselijk gedrag. Dit betekent b.v. dat het meer voor de hand ligt dat de mens er naar verlangt om bemind te worden dan om gehaat te worden, dat de mens eerder zal verlangen dat er voor hem wordt gezorgd dan dat hij genegeerd wordt, dat hij het vanzelfsprekender vindt dat aan zijn wensen tegemoet wordt gekomen dan dat hem iets in de weg wordt gelegd.
Daarnaast kent de mens meer alledaagse verlangens, maar die zijn tot de fundamentele waarden te herleiden. Vanuit het verlangen te overleven, komt het verlangen naar voedsel, naar bescherming en beschutting voort. Vanuit het verlangen bemind te willen worden komt het verlangen naar liefde en zorg. Wanneer deze verlangens in gevaar komen ervaart het individu onlustgevoelens. Daartoe aangezet zullen genoemde verlangens het menselijk handelen nadrukkelijker gaan bepalen en zullen het in een richting duwen welke naar bevrediging leidt.
Uit het bovenstaande mag blijken dat het menselijk gedrag niet automatisch wordt bepaald door de fundamentele waarden. Ook wordt het niet bepaald door instincten, behoeften en driften. Er zijn alleen maar zekere geneigdheden waar te nemen, tendenties, die het gedrag een zekere richting geven, die het sturen, zonder dwingend te zijn.
Het is een absolute voorwaarde dat het menselijk gedrag daarom geleid wordt door het denken. Denkend en handelend treedt de mens de werkelijkheid tegemoet. Op een logisch-empirische wijze toetst hij het aan de objectieve werkelijkheid. En hoe nauwkeuriger het aansluit op deze werkelijkheid, des te meer wordt het leven geleid door de rede. Dit aangeboren vermogen biedt hem een kans om onbekommerd en gelukkig te leven, creatief en productief te zijn en zichzelf te ontwikkelen.
Maar de mens is een onvolmaakt wezen. De genoemde geneigdheden kunnen ook met hem op de loop gaan. Dit gebeurt, wanneer hij zijn handelen laat leiden door zijn magische wijze van denken. Als hij dat doet, raakt hij er van overtuigd dat elk verlangen, dat in hem op komt – naar liefde, naar goedkeuring, succes en plezier – te maken heeft met het verlangen te overleven, ja daar een absolute voorwaarde voor is. Zulke mensen vinden b.v. dat hun verlangen naar goedkeuring door anderen, of het verlangen om een moeilijke taak met succes te volbrengen, meer is dan zo maar een verlangen, een wenselijkheid, ze beschouwen het als een absolute noodzakelijkheid om te overleven. Het magische denken volgt een eigen logica. Het is irrationeel, de resultaten van dit denken worden niet op logisch-empirische wijze getoetst aan de werkelijkheid en leiden daardoor gemakkelijk tot allerlei vormen van vooroordelen, bijgeloof, achterdocht, dogmatiek, en uiteindelijk tot intolerantie en zelfdestructie.
Deze onvolmaakte mens heeft het vermogen zichzelf te verwezenlijken, dat wil zeggen dat hij zijn eigen mogelijkheden en talenten kan leren kennen en ontwikkelen. Als sociaal wezen kan hij een goed evenwicht bereiken tussen zijn aangeboren zelfgerichtheid en zijn aangeboren sociale belangstelling. Hij kan leren om zijn doen en laten te leiden met het gezond verstand, door het rationele denken.
Zo kan de onvolmaakte mens zich tot een zekere rijpheid ontwikkelen. Een ‘rijp’ mens zal een deel van zijn mogelijkheden, of wellicht alle, weten te verwezenlijken. Daar zal hij zijn eigenwaarde en zelfacceptatie van af laten hangen. Hij vindt het prettig als anderen belangstelling voor hem hebben en van hem houden, maar daar laat hij zijn zelfwaardering niet door bepalen. Een ‘rijp’ mens kan wachten en eist geen onmiddellijke bevrediging van zijn wensen.
Emotionele rijpheid is een subtiele balans tussen de wenselijkheid en de haalbaarheid van de bevrediging van iemands verlangens op b.v. het gebied van de interpersoonlijke relaties. Kenmerkend voor een ‘rijp’ mens is dat hij in staat is om in zijn leven de fundamentele waarden te realiseren.
Weliswaar is de capaciteit van de onvolmaakte mens om zichzelf te verwezenlijken indrukwekkend, maar de aangeboren en verworven zelfsaboterende krachten (Ellis, 1973a, p.176) zijn dat evenzeer. En daarom is het niet aan alle mensen gegeven deze ‘rijpheid’ te bereiken. Want allereerst verandert de mens niet zo gemakkelijk. Hij heeft een zekere traagheid om zich om te schakelen. Gewoontes afleren is niet zo eenvoudig. Hij houdt graag vast aan familiaire, culturele, godsdienstige, politieke en economische gewoontes, vooroordelen en mythen, welke hem in zijn jeugd zijn bijgebracht. Ook ontbreekt het veel mensen aan doorzettingsvermogen, aan planning en aan concentratie. Daarom kan de menselijke geest gemakkelijk in de greep komen van het irrationele denken. En deze blijft daardoor in zijn zelfverwezenlijking steken op een kinderlijk niveau.
Slechts met veel moeite en inspanning zal de mens er in slagen een zekere rijpheid te bereiken. Hij zal zich daarvoor alle moeite moeten getroosten , want hij draagt de volle verantwoordelijkheid voor zijn eigen lot.
In dit verband merkt Ellis op (Ellis, 1973b, p.56), dat zijn theorie:”…. goes further than orthodox psychoanalysis and classical behavioristic approaches…… Although RET’s basic theory of human personality has strong roots in biological and environmental assumptions, it holds that the individual himself can, and usually does, significantly intervene between his environmental input and his emotional output and that therefore …..he has potentially an enormous amount of control over what he feels and does”.
Centraal in de theorie van Ellis, zoals uit het bovenstaande moge blijken , staan de begrippen ‘rationeel’ en ‘irrationeel’ denken.
Rationeel
In ‘Humanistische Psychotherapie’ vermeldt Ellis (Ellis,1979, p.163 e.v.) allereerst wat erover in het woordenboek wordt gezegd: ‘onder rationeel dient te worden verstaan datgene dat gebaseerd is op, of afgeleid van redeneren. Iemand is rationeel, wanneer hij in staat is tot redeneren. Iemand handelt rationeel wanneer hij niet dwaas of onnozel maar verstandig handelt’.
Met betrekking tot de levenshouding wordt met ‘rationeel’ bedoeld een handelswijze waardoor het individu in staat is in leven te blijven en hem niet nodeloos in moeilijkheden brengt, een handelswijze die hem voldoende genoegens in het leven verschaft om zijn bestaan de moeite waard te maken, een handelswijze, die hem dus bij voorkeur zoveel mogelijk genot, voordeel en voldoening geeft en zo min mogelijk leed, verlies en tegenslag.
Ellis voegt hier aan toe: “Rationeel denken en zich rationeel gedragen betekent dan ook dat u ophoudt uzelf (en ook de leden van de maatschappelijke groep waartoe u behoort) nederlagen toe te brengen en dat u uw leven zó inricht dat u meer intense, groeibevorderende ervaringen heeft en zoveel mogelijk geniet in weerwil van de vele schadelijke prikkels en levensomstandigheden die zich onvermijdelijk aan u zullen voordoen.” ‘Rationeel’ krijgt de betekenis van: een goed gebruik maken van je gezond verstand.
Niet alleen is rationeel leven een voorwaarde voor een goed en aangenaam leven, maar het is er ook een garantie voor. Elders (Ellis,1973b, p.57) noemt hij bepaalde opvattingen rationeel “….because they increase a person’s happiness and minimize his pain and they are related to observable, empirically provable events”.
Ook de volgende passage (Ellis,1988, p.87 e.v.) zegt iets over de rationele levenshouding: “….zoals ook deze cliënt begon in te zien, betekent rationele levenswijze niet een eenzijdige starre manier van rationeel denken. De definitie van rationeel…. betekent: blijk geven van redelijkheid; niet dwaas en onnozel; verstandig; praktisch; praktische resultaten tot gevolg hebbend; het creëren van gewenste effecten met een minimum aan kosten, verspilling, onnodige inspanning of onplezierige neveneffecten. De menselijke rede houdt daarom in: gezonde emotionaliteit, het hebben van goede gewoontes en alles wat ertoe kan bijdragen om een productief en zo weinig mogelijk angstig bestaan te leiden. Rationeel wil zeggen: verstandig, efficiënt, niet-zelfsaboterend. En we beschouwen ook menselijke emoties, gevoeligheid, creativiteit en kunst als rationele zaken, zolang je er maar niet zodanig mee bezig bent dat het je leven en je plezier in de weg staat ….”
Elders komt de koppeling ‘rationally’ en ‘self-fulfillingly’ voor en deze bepalingen worden in verband gebracht met ‘survive’ en ‘own best interests’ (Ellis,1976, p.166).
Van dezelfde strekking is de volgende opmerking: “…rationeel: dat is het soort denken dat je helpt (1) in leven te blijven en (2) de doelen of waarden die je jezelf gesteld hebt helpt te bereiken, hetgeen betekent, het leven zo plezierig, fijn en waardevol te maken als mogelijk is” (Ellis,1988, p.29).
Een rationele levenshouding is gelijk aan realisme, zo blijkt uit het volgende fragment. Daarin (Ellis,1972b, p.14) wordt ook duidelijk wat het voor iemands levenshouding betekent:”To make maximum existential choices as a human being, moreover, it appears that one would require an exceptionally realistic attitude toward oneself and one’s existence. Realism, on the other hand, means that one fully accepts one’s own fallibility and the fact that one will irretrievable die and that therefore one can existentially choose to continue to live as long as one can and to seek out maximum enjoyments and minimal pains. One, moreover, can choose to accept oneself, with all one’s failings, just because one is alive; and one can choose to accept the existence of others, and refuse to damn them (no matter what their shortcomings) because they are alive and human. This kind of existential choosing – or selecting a sane, no-nonsense-about-it philosophy of life…….etc.”.
Ellis (Ellis,1988, p.88) citeert ook Maultsby, M.C.: “…rationeel denken heeft 5 belangrijke kenmerken. Wanneer je rationeel denkt: 1. dan ontleen je je ideeën in de eerste plaats aan objectieve feiten in plaats van aan een subjectieve mening; 2. dan zal je denken in de praktijk zeer waarschijnlijk leiden tot het in stand houden van je leven; 3. dan zal dat je in staat stellen je persoonlijke levensdoelen zo goed mogelijk te realiseren; 4. dan zal dat een minimum aan innerlijk conflicten en onrust teweeg brengen; 5. dan zal dat als je er naar handelt jou ervan weerhouden in ongewenste conflict te raken met mensen waarmee je leeft en omgaat”.
Irrational
Irrationeel denken staat tegenover ‘logico-empirical thinking’ en is ‘magical, superstitious, empirically unvalidateble’ (Ellis,1973a, p.172).
Opvattingen zijn irrationeel, omdat: 1. ze het geluk van het individu bijna zeker zullen verminderen, zijn verdriet tot het uiterste zullen vergroten en hem zullen verhinderen in de toekomst zijn wensen te vervullen; 2. ze hebben betrekking op magische, empirisch niet te valideren hypothesen waar geen feitelijk bewijs voor te vinden is (Ellis 1979, p.25 e.v.).
De irrationele ideeën zijn “deïfications and/or devilifications of himself or others” (Ellis,1973a, p.172).
Net als bij het begrip rationeel, gaat het bij het begrip irrationeel niet alleen om de wijze van denken, maar heeft het ook te maken met ‘attitudes, beliefs and values’ (Ellis,1973a, p.181).
“Irrationality means any thought, emotion or behavior that leads to self-defeating or self-destructive consequences, that significantly interferes with the survival and happiness of the organism” (Ellis 1976, p.145).
Tegenover de rationele levenshouding, waarbij het denken op een logisch-empirische wijze te werk gaat, plaatst hij de “childish philosophies or ideas” of ook de “puerile, self-defeating ideas” (Ellis,1972b, p.14).
In de beleving van de werkelijkheid dat dit denken met zich mee brengt zit steeds een element van ‘terrible’ of ‘catastrofic’ of ‘self-defeating’ (Ellis,1973a, p.179).
Door het appèl dat door de omgeving op de feilbare , onvolmaakte mens wordt gedaan en door de aangeboren neiging om zichzelf te beoordelen, denkt de mens over zichzelf na en ontwikkelt een beeld van zichzelf.
In de literatuur wordt hiervoor het begrip zelfbeeld of zelfconcept gebruikt. Het neemt bij Ellis een belangrijke plaats in, omdat hij daarmee de voor zijn cliënten zo hardnekkige diskwalificatie van zichzelf meent te kunnen verklaren.
a
” Het zelfconcept of het zelfbeeld is het min of meer afgeronde beeld, dat een individu van zichzelf heeft….Het verwijst naar de cognitieve representatie van de eigen persoon. De eigen persoon is voor de meeste mensen niet neutraal, maar een object met een unieke, affectieve betekenis. Het affectieve aspect van het zelfbeeld, dat in de literatuur de meeste aandacht krijgt is de zelfwaardering, de positieve of negatieve evaluatie van de eigen persoon. Dit onderscheid in enerzijds de cognitieve representatie en anderzijds de evaluatie van de eigen persoon is een door onderzoekers en theoretici aangebracht onderscheid. Wanneer mensen gevraagd wordt zichzelf te beschrijven, dan lopen deze twee invalshoeken meestal door elkaar” (Van der Meulen-Van Dijk, 1993).
Ellis gebruikt het begrip Zelfconcept uitsluitend in evaluatieve zin. Zijn definitie luidt: “de houding ten opzichte van jezelf” (Ellis,1978, p.62), de zelfwaarderende beschouwing van eigen kwaliteiten en prestaties, van sociale vaardigheden en van de eigen persoon als menselijk wezen. Hij geeft het begrip een existentiële betekenis en brengt het in verband met het vraagstuk van de menselijke waarde, waarmee hij zich plaatst in de humanistische traditie.
b
Het zelfconcept komt volgens Ellis tot stand doordat de persoon de mening van anderen over zijn capaciteiten, zijn doen en laten, tot de zijne maakt. De eerste levensjaren zijn voor deze vorming zeer belangrijk. De beoordeling van de ouders en ‘nabije’ personen over de kwaliteiten van het kind zijn van grote betekenis (Ellis,1978, p.62). Het in deze levensfase gevormde zelfconcept functioneert als grondpatroon voor latere instellingen en gedragingen.
In de omgang met andere mensen leert het mensenkind zijn kwaliteiten kennen en leert deze waarderen of verachten. Ook leert hij door anderen, wat hij lelijk of mooi, goed of slecht moet vinden. Welke houding iemand tegenover zichzelf of tegenover anderen en de buitenwereld zal aannemen, is dus sterk afhankelijk van de heersende opvattingen en ideeën van het milieu, waarin hij opgroeit, maar ook van de streek en het land, waarin hij woont, de cultuur en het volk waartoe hij behoort.
Nu kan het zelfconcept positief en het kan negatief zijn. Als het kind bijvoorbeeld leert dat intelligentie en schoonheid waardevolle eigenschappen zijn en het bezit deze eigenschappen, dan zal het geneigd zijn zichzelf als ‘goed’ te waarderen en ontwikkelt het een gunstig, positief zelfconcept. Wordt hem in de opvoeding bijgebracht om deze eigenschappen als dom en lelijk te beschouwen, dan zal hij, omdat hij intelligent is en een goed uiterlijk heeft, een pover, negatief zelfbeeld ontwikkelen, wat er op neerkomt dat het zich als ‘slecht’ gaat zien (Ellis, 1978,p.62).
Uit dit voorbeeld moge blijken, hoe hachelijk het is om de zelfwaardering af te laten hangen van de opvattingen van anderen. Wanneer de mens dat doet , dan is zijn zelfachting in feite op drijfzand gebouwd (Ellis, 1962, hds. 8;1978, hds.3). Want de mening van anderen is veranderlijk en het kan soms oneindig veel energie kosten om het anderen naar de zin te maken. Even hachelijk is het om de eigenwaarde volledig af te laten hangen van persoonlijke prestaties en verrichtingen . Weliswaar is het nuttig en noodzakelijk het eigen doen en laten kritisch te volgen, want dat kan van levensbelang zijn. Zou iemand b.v. onverschillig staan tegenover zijn prestaties op zijn werk, dan zou hij al snel worden ontslagen. Maar het maakt hem ook kwetsbaar. Want het niveau van deze prestaties schommelt per verrichting , per leeftijdsfase e.d. Wat in de jonge jaren geweldig leek, kan op latere leeftijd tegenvallen. Het maakt de mens des te kwetsbaarder, omdat wanneer hij op zijn daden en prestaties beoordeeld wordt, hij maar al te gemakkelijk geneigd is te denken, dat hij als totale persoon beoordeeld wordt.
Wanneer iemand zijn eigenwaarde volledig van zijn prestaties en verrichtingen af laat hangen, staat hij voortdurend onder druk, omdat hij van zichzelf eist dat hij goed presteert, dat hij slaagt. Hij zal voortdurend in angst leven te zullen falen. Hij zal gaan tobben: wat vandaag mogelijk wel lukt, lukt misschien over enige tijd niet meer. Mensen kunnen hierin zover gaan, dat ze zichzelf een leven lang opjagen om het debacle te ontlopen als waardeloos figuur door de mand te vallen. En wat moeten ze niet aan uitvluchten bedenken en aan rationalisaties om voor zichzelf en voor anderen acceptabel te maken dat ze hun doel niet kunnen bereiken of niet bereikt hebben.
Maar als de mens zijn eigenwaarde niet af moet laten hangen van wat anderen van hem denken en deze ook niet moet afmeten aan zijn prestaties, wat blijft er dan over om zijn zelfwaardering op te baseren. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als menselijke waarde?
Tot 1972 ging Ellis er van uit dat de mens zichzelf als waardevol en goed kon beschouwen louter vanwege het feit dat hij een levend wezen is. Een levend wezen is in zichzelf waardevol, zo luidde zijn stelling.
In 1972 komt hij in het artikel ‘Psychotherapy and the Value of a Human Being’ op deze stelling terug en raadt hij af om het zelfrespect te baseren op een vermeende intrinsieke waarde. Zoiets als intrinsieke waarde is immers niet meetbaar of waarneembaar. En men kan met evenveel recht het tegenovergestelde beweren, namelijk dat de mens slecht is omdat hij leeft.
Ellis komt tot de conclusie dat de mens er beter aan doet zichzelf helemaal geen waarde toe te kennen. Hij is noch goed, noch slecht. Als levend organisme, als levensverschijnsel is de mens waardenneutraal. Alleen dit uitgangspunt voorkomt teleurstelling en het geeft de mens voldoende bescherming tegen negatieve en ondermijnende invloed van buiten. Zo’n houding is echter alleen maar te verwerven als de mens zich rigoureus tegen zijn krachtigste aangeboren neiging en de door de omgeving versterkte tendens keert n.l. de neiging om zichzelf te beoordelen. Als er dan toch iets beoordeeld moet worden, moet hij niet zich zelf beoordelen, maar moet hij zijn daden, zijn verrichtingen beoordelen.
De verrichtingen zijn te beoordelen op een continuüm van slecht en goed. De mens vertoont oneindig veel verrichtingen, die stuk voor stuk te beoordelen zijn. Of deze goed of slecht zijn is niet af te meten aan een universele of goddelijke wet. Goede verrichtingen belonen zichzelf, slechte verrichtingen straffen zichzelf. En aangezien de mens niet gelijk is aan zijn daden treft de beoordeling niet de mens als zodanig, maar treft het zijn verrichtingen. Het voordeel van deze houding is dat de mens niet meer zichzelf hoeft te beoordelen, hij kan zichzelf volledig accepteren als een feilbaar, onvolmaakt wezen, iemand die af en toe iets goeds doet en af en toe iets verkeerds.
Met deze filosofische basishouding kan de mens elke evaluerende houding ten opzichte van zichzelf, elk zelfconcept laten varen. En dat is de wezenlijke voorwaarde van het emotioneel welzijn.
a
De mens kent vier fundamentele levensverrichtingen die alle vier onontbeerlijk zijn om te overleven en om zich gelukkig te voelen. Het zijn: de motorische processen (bewegen), de sensorische processen (zintuiglijke gewaarwording), de affectieve processen (gevoelens, emoties) en de cognitieve processen (denken, fantasie, geheugen). Deze vier levensverrichtingen worden gewoonlijk nooit afzonderlijk ervaren, maar treden steeds in samenhang met elkaar op. Het zijn in feite niets anders dan verschillende kanten van dezelfde levensprocessen. Spreken we over de emotionele toestand van iemand of zeggen we van iemand dat hij nadenkt dan wordt daarmee bedoeld, dat die functie op dat moment het meest op de voorgrond treedt, terwijl het toch steeds om een samengestelde wijze van gedrag gaat waarbij alle vier levensverrichtingen betrokken zijn.
b
Bij het tot stand komen van een emotie zijn meerdere systemen betrokken: het waarnemingssysteem dat de stimulus opvangt, het neurofysiologisch systeem dat door de binnenkomende prikkel geactiveerd wordt, de cognities als onderdeel van het waarnemingssysteem , het gedrag als resultaat van de stimulusverwerking en de verandering van de innerlijk beleefde affectieve huishouding. Ellis citeert in dit verband de door hem bewonderde neuroloog Stanley Cobb, die wijst op het functionele aspect van de emotie, n.l. het herstel van het evenwicht tussen het organisme en de omgeving . De er aan gekoppelde gedragswijzigingen treden op in een wisselwerking met de sociale omgeving.
Emoties zijn op meerdere manieren te beïnvloeden en onder controle te brengen. Men kan gebruik maken van elektrische prikkeling of door middel van medicijnen. Ook kan via beweging en meditatie effecten worden bereikt . Ellis geeft de voorkeur aan een beïnvloeding door middel van het denken: “……the theoretical foundation of RET are based on the assumption that human thinking and emotion are not two disparate or different processes, but that they significantly overlap and are in some respects, for all practical purposes, essentially the same thing. Like the other two basic life processes, sensing and moving , they are integrally interrelated and never can be seen wholly apart from each other” (Ellis,1970, p.38 ).
c
Van de vier levensverrichtingen is het denken de enige die in min of meer zuivere vorm kan voorkomen: “…..what we usually call thinking would seem to be a more tranquil, less personalized, less somatically involved, (or, at least, perceived) and less activity-directed mode of discriminating” (Ellis,1970, p.47).
De emotie daarentegen staat nooit op zichzelf , zij is onlosmakelijk aan het denken gekoppeld, zelfs zodanig, dat gezegd kan worden dat ze samen vallen. Wat we gewoon zijn emotie te noemen is niets anders is dan een vorm van denken – een vooringenomen, bevooroordeelde of sterk waardebepalende vorm van denken. Eerdere ervaringen en vooringenomenheid spelen een belangrijke rol. Bovendien beïnvloedt de emotie de andere levensverrichtingen onmiddellijk en heeft dus invloed op het gedrag.
Ellis citeert de filosoof V.J. MCGill (Ellis,1970, p.41) die aan de emotie twee componenten onderscheidt: een cognitieve en een actiebereidheid component.
ad 1. de cognitieve component: de evaluatie
a
Tussen de stimulus en de respons spelen zich cognitieve processen af, waarvoor Ellis de begrippen ‘evaluation’ ,‘ to evaluate’, en ‘evaluating’ gebruikt. Hij definieert ze niet , wel geeft hij twee synoniemen : ‘attitudinizes’ en ‘ becomes biased’( vert:tot een bepaalde opstelling komen t.o.v. de situatie of gebeurtenis): “…Evaluating is a fundamental characteristic of human organisms and seems to work in a kind of closed circuit with a feedback mechanism; since perception biases response and then response tends to bias subsequent perception. Also: prior perceptions appear to bias subsequent perceptions, and prior responses to bias subsequent responses. Evaluating always seems to involve both perceiving and responding, not merely one of the other” (Ellis,1970, p.44).
Wanneer iemand een gebeurtenis of een ding als ‘goed’ of ‘slecht’, als ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’, ‘gunstig’ of ‘schadelijk’ waarneemt en wanneer hij dienovereenkomstig reageert, dan heeft hij de gebeurtenis of het ding al waarnemende op zijn waarde voor hem ‘geëvalueerd’.
Zo’n evaluatie komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, maar is op de eerste plaats gerelateerd aan gestelde levensdoelen. Dus wanneer een gebeurtenis of situatie wordt geëvalueerd als ‘gunstig’ of ‘ongunstig’, ‘goed’ of ‘slecht’ dan heeft dit steeds betrekking op de door de persoon gestelde levensdoelen. Wanneer iemand er dus voor kiest te overleven, is het overleven voor hem een levensdoel geworden en zullen situaties en gebeurtenissen in dit licht als ‘gunstig’ of ‘ongunstig’, ‘goed’ of ‘slecht’ beoordeeld worden.
Maar op de tweede plaats spelen ook de eerder opgedane ervaringen een rol bij de evaluatie. Een situatie of gebeurtenis wordt als ‘gunstig’ of ‘ongunstig’, ‘goed’ of ‘slecht’ geëvalueerd, mede op grond van wat de persoon in eerdere contacten met dergelijke gebeurtenissen en situaties heeft geleerd. Deze ervaring wordt bij de evaluatie betrokken.
Wanneer nu deze evaluatie van een gebeurtenis of van een object nogal sterk en intens is en de gebeurtenis of het object duidelijk als zijnde ‘gunstig’ of ‘ongunstig’ wordt beoordeeld en de persoon daar sterk positief of negatief op reageert dan is er sprake van een emotionele beoordeling. Gewoonlijk gaan dergelijke sterke, intense beoordelingen gepaard met lichamelijke sensaties, welke de beleving van de emotie versterken.
b
Gebruikmakend van het werk van Magda Arnold[3], welke hij uitgebreid citeert, onderscheidt Ellis drie vormen van evaluatie. Deze vormen te samen een soort continuüm met relatieve begrenzingen en vloeiende overgangen, maar elk met kenmerkende affectieve gevolgen:
1. de onmiddellijke niet-reflectieve evaluatie.
Deze evaluatie gaat buiten het denken om en is onmiddellijk en intuïtief. Zij steunt voor- namelijk op eerder opgedane ervaringen. Vastgesteld wordt wat het geëvalueerde voor de waarnemer betekent en dit gaat gepaard met globale, kortstondige gevoelens van sympathie en antipathie, van ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’, welke Ellis ‘feelings’ noemt. Het betreft de ‘common feelings’ zoals ‘feelings of anger and fear’ (Ellis,1970, p.45 e.v.), alsook ‘teleurgesteld zijn, afkeer hebben, verdriet, spijt voelen, ergernis voelen, geïrriteerd zijn’ (Ellis,1988, p.34);
2.de langeraanhoudende, meer overwogen, reflexieve evaluatie.
Hierbij gaat het om de ‘wide-ranging cognitive-sensory processes’ (Ellis,1970, p.45 e.v.) waarbij het denken een grote rol speelt. Het waargenomene, het object of de situatie, komt bij deze vorm van evaluatie beter tot zijn recht dan bij de irreflexieve evaluatie. En ook het persoonlijk belang speelt nu een rol. Want de kern van de evaluatie is: wat betekent de situatie voor mij. Daar echter opvattingen, normen en waarden en levensfilosofieën een bepalende rol spelen, is het evaluerend denken gepassioneerder, de inschatting gekleurd, en wordt slechts een deel van de informatie van de stimulus benut.
Op deze vorm van evalueren volgen de gezonde positieve en negatieve emoties. Deze emoties zijn, net als de feelings, biologisch verankerd en vinden mogelijk hun oorsprong in een primitieve lust- en onlustprincipe. Ze zijn spontane affectieve uitingen op gebeurtenissen, en vervullen een belangrijke functie bij het in stand houden van het welbevinden. De positieve emoties maken het leven aangenamer, ze dragen bij tot het menselijk geluk, ze geven fleur aan het leven. Maar ook de gezonde negatieve emoties zijn nodig. De mens zou niet zonder kunnen. Ze treden op als reactie op situaties en gebeurtenissen welke bedreigend zijn voor wat iemand belangrijk vindt. En welbeschouwd geven ook de gezonde negatieve emoties fleur aan het leven, mits niet al te overweldigend aanwezig. Want een zeker mate van spijt, verdriet, teleurstelling en ergernis maakt het leven interessanter dan wanneer het leven alleen maar ‘aardig’ en ‘prettig’ zou zijn;
3.de zuivere reflexieve evaluatie.
Bij deze vorm van evaluatie kunnen alle aspecten van het waargenomene aan bod komen. De waarnemer zelf is niet geïnvolveerd. Het is een rustige vorm van evaluatief denken, waarbij zich geen lichamelijke sensaties voor doen, alle informatie volledig tot zijn recht komt en welke niet onmiddellijk wordt gevolgd door activiteit.
ad 2. de actiebereidheid component: de actietendens
Emoties veroorzaken een bereidheid tot handelen (Ellis,1962, p.41). Dat wil zeggen, dat ze een tendens in het gedrag leggen, welke er op gericht is de gebeurtenis of situatie zo te veranderen of te bewerken, dat de gestelde levensdoelen (beter) bereikt kunnen worden.
Het emotieproces verloopt volgens het A.B.C.-schema .
A staat voor Activating Event, soms ook ‘activating experience’ genoemd. Dit is de situatie of gebeurtenis, de feitelijke stimulus, waarmee het individu wordt geconfronteerd;
B staat voor Beliefsystem, het evaluatiemoment waarbij het geheel van opvattingen en overtuigingen een rol speelt;
C staat voor Consequenties, waarmee de emotionele respons wordt bedoeld.
Ellis (Ellis,1970, p.48) definieert de emotie als volgt : “….a good deal – though not necessarily all – of what we call emotion, therefore, would seem to be a kind of appraisal or thinking that (a) is strongly slanted or biased by previous perceptions or experiences; that (b) is highly personalized; that (c) is often accompanied by gross bodily reactions; and (d) that is likely to induce the emoting individual to take some kind of positive or negative action”.
Wanneer de emoties bijdragen om de gestelde levensdoelen te bereiken, worden ze adequaat genoemd. Ellis noemt de emoties spijt, verdriet, teleurstelling, frustratie en ergernis.
Emoties zijn inadequaat als ze een belemmering vormen voor het bereiken van de gestelde doelen. Het zijn zelfsaboterende emoties, omdat ze de mens gewoonlijk veel last bezorgen , zoals depressief-zijn, zelfverwijt, minachting, angst, woede, schuld en vrees.
In een periode dat de twijfel groeide aan de effectiviteit van de psychoanalyse en er met de nodige scepsis over het S-R model als therapievorm werd gesproken, komt Ellis met een nieuwe verrassende benadering van de psychopathologie. Geïnspireerd o.m. door de filosofie benadrukt hij het belang van de cognities voor het ontstaan van de emoties, en stelt hij dat emotionele stoornissen het gevolg zijn van irrationeel denken.
1. Ellis benadert de mens vanuit een filosofisch-antropologische invalshoek: de mens heeft een onvolmaakte natuur en daar moet hij het mee doen. Hij heeft een aantal aangeboren ‘fundamentele waarden’ waaruit verlangens voortkomen die zekere tendensen in het menselijk gedrag leggen. Er gaat een motivationele werking van uit. Dwingend zijn ze echter niet, de mens heeft vrijheid van keuze, vrijheid om zijn levensdoelen zelf te kiezen. Met de rede, het denken als sturende kracht van het handelen kan hij zich zelf verwezenlijken. Weliswaar zal hij een strijd moeten leveren tegen de zelfsaboterende krachten die in de aard van de mens besloten liggen, maar wanneer hij er in slaagt deze te overwinnen maakt hij kans op een goed en gelukkig leven.
De emotie daarentegen wordt vanuit een psycho-biologisch standpunt benadert. Deze behoort tot de affectieve processen en is als zodanig een van de vier levensverrichtingen naast de motorische, de sensorische en de cognitieve processen. De emotie heeft een functie voor het gedrag nl. het herstel van het evenwicht tussen het organisme en de omgeving wanneer dat wordt verstoord.
Ellis hanteert dus twee invalshoeken in één theorie. In het vervolg zal blijken of dit tot spanningen leidt in de theorie.
2. Om uit te leggen wat een emotie is en hoe het emotieproces verloopt, leunt Ellis op het werk van andere auteurs. Velen daarvan zijn terug te vinden in het werk van Frijda. Alle begrippen die Ellis gebruikt – de verschillende vormen van evaluation, de appraisal, de cognitieve component van de emotie, de actiecomponent, adequate en inadequate emoties, de gezonde positieve en negatieve emoties- worden door Frijda op hun merites onderzocht en dragen bij aan de formulering van diens emotietheorie.
Het voornaamste en wezenlijke verschil tussen Ellis en Frijda betreft de ‘cognitieve component‘ van de emotie. Allereerst: wat Ellis ‘evaluation’ noemt, vervangt Frijda door ‘taxatie’. De taxatie is een min of meer cognitieve activiteit tijdens het informatie-verwerkingsproces, maar is zeker niet gelijk aan het denken (zie Frijda, 283). De taxatie leidt tot het appèl, de betekenisvolle verschijningsvorm van de gebeurtenis of situatie, in relatie tot de belangen. Afhankelijk daarvan treedt een bepaalde emotie op. Frijda koppelt de emotie los van de cognitie, en corrigeert daarmee de bewering van Ellis als zou emotie en denken hetzelfde zijn. Hiermee wordt ook zijn definitie van de emotie gecorrigeerd, waarin Ellis het begrip ‘appraisal’ en ‘thinking’ aan elkaar koppelt. Het begrip ‘appraisal’ is afkomstig van Magda Arnolds en heeft de zelfde betekenis als het begrip ‘taxatie’ van Frijda . Wat er nu nog van de definitie van de emotie van Ellis overblijft is onbruikbaar.
Ellis stond bij het verschijnen van zijn eerste werken in 1957 en 1962 natuurlijk aan het begin van een ontwikkeling, terwijl Frijda gebruik kon maken van een rijke oogst. Om deze reden zou hier een discussie tussen Ellis en Frijda ook niet op zijn plaats zijn, ware het niet dat Ellis kennis had kunnen nemen van het werk van Frijda, omdat dat in 1986 in het Engels op de markt kwam. Maar na zijn confrontatie in 1962 met Magda Arnolds heeft Ellis de zich ontwikkelende emotie theorieën volledig genegeerd.
a.
Ellis onderscheidt twee vormen van denken: het rationele denken en het magische, irrationele denken. Deze clusteren zich tot beliefsystems. Dat zijn de evaluatiestijlen, twee vormen van informatieverwerking, waarmee de persoon zich tegenover de ‘objectieve wereld’ opstelt en waardoor, gekoppeld aan de gestelde levensdoelen, het gedrag wordt bepaald:
– bij het rationele beliefsystem is er tussen het denken en de buitenwereld een ongestoorde wisselwerking: opvattingen en ideeën worden op logisch-empirische wijze aan de werkelijkheid getoetst. Deze vorm van informatieverwerking biedt de mens de kans om goed en aangenaam te leven;
– daartegenover staat het irrationele beliefsystem, een magische vorm van denken zoals Ellis het noemt, waarbij geen toetsing plaats vindt van het denken aan de werkelijkheid, en de mens veel onheil kan berokkenen en emotionele stoornissen kan veroorzaken.
Onduidelijk blijft de verhouding tussen Beliefsystem, Evaluation, Appraisal en Zelfconcepten. Ellis werkt deze niet helder uit.
b.
Ook Frijda onderscheidt twee vormen van informatieverwerking (o.a Frijda, 346):
-het bewust herkennen en het bewust besef van de stimulussituatie, bewuste bewerking van de informatie. Deze vorm van informatieverwerking leidt niet noodzakelijk tot emotie, veeleer levert het nieuwe gedachten en voorstellingen op. Deze vorm van informatieverwerking komt overeen met het rationele beliefsystem , n.l. het zuivere denken;
– het onbewust automatisch verlopende proces van informatieverwerking, waarbij gewaarworden, taxatie en cognitieve schemata samenkomen in de waarneming. Het woord ‘cognitief’ verwijst hier naar processen die interveniëren tussen stimulus en respons (Frijda, 283) waarbij o.m. betrokken worden : de stimuluscontext, de eerder opgedane ervaringen en de toestand van het organisme.
Cognitieve activiteit is dus niet persé hetzelfde als bewuste afweging. Bij de taxatie is vaak amper sprake van cognitieve activiteit in de zin van bewust denken.
c.
Komt het zuiver denken van Ellis nagenoeg overeen met de door Frijda onderscheiden bewuste vorm van informatieverwerking, het irrationele denken is iets anders dan de onbewust automatisch verlopende onmiddellijke informatieverwerking. Wel erkent Ellis dat er buiten de rationele en de irrationele nog andere vormen van informatieverwerking zijn, maar deze constatering wordt in zijn theorie niet uitgewerkt.
d.
Irrationaliteit is volgens Frijda – en dit sluit deels aan bij de opvatting van Ellis – een kenmerk van emotioneel gedrag (Frijda, 132-135). Handelt de mens in het algemeen toch al met beperkte rationaliteit, onder emotionele omstandigheden neem dat verder af. Er wordt gehandeld of geoordeeld op grond van gemakkelijke beschikbare info waarmee snelle oplossingen kunnen worden bereikt, onmiddellijke en kortstondige bevredigingen worden verkregen; in tijden van gevaar hecht men gemakkelijk aan geruchten die hoop geven; overheerst de angst dan wordt de komst van de vijand of de kans op een ongeluk zeer waarschijnlijk. Ook de fantasie levert veel irrationaliteit: verdriet om het verlies van een dierbare kan aanzetten tot het handhaven van oude gewoonten, b.v. de tafel dekken voor twee ; angst voor ziekten kan het aantal bezoeken aan de huisarts sterk beïnvloeden; jaloezie kan de fantasie op hol doen slaan.
Emotioneel gedrag kan dus leiden tot schijnbaar zinloze en zelfs disfunctioneel gedrag. Schijnbaar, omdat niet alle irrationeel gedrag zonder functie is: het kan helpen de rouw te verwerken, de vlucht te verhaasten, de moed er in te houden.
In de paragraaf Zelfverwezenlijking stelt Ellis dat de mens niet zo gemakkelijk verandert en graag vasthoudt aan oude gewoonten , vooroordelen en mythen, welke in de jeugd zijn aangeleerd. Het gedrag wordt daarbij niet geleid door de rede, maar door een magische, irrationele wijze van denken. De consequentie daarvan is dat deze mens niet volgroeid raakt maar ‘de mens blijft daardoor in zijn zelfverwezenlijking steken op een kinderlijk niveau’. Dit is een belangrijke conclusie. In hds. 6 wordt hierop terug gekomen.
Ellis hanteert de begrippen ‘adequate’ en ‘inadequate’ emotie in verband met de gestelde levensdoelen. Adequate emoties kunnen de persoon aanzetten tot een positieve of negatieve actie om de levensdoelen te bereiken. Emoties zijn inadequaat als ze een belemmering vormen voor het bereiken van de gestelde levensdoelen.
Frijda stelt daarentegen dat emoties in dienst staan van de belangen en niet van de levensdoelen. Emoties behoren tot het belangenbevredigingssysteem. Daarom zijn emoties steeds adequaat, omdat ze de bevrediging van de belangen dienen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat daarom ook het gedrag van de persoon steeds adequaat is.
[1]Deze en volgende paragraven zijn samengesteld uit passages uit diverse boeken en artikelen, waar Ellis zich uitspreekt over de aard van de mens (1970, p.14 e.v.;1972a;1973a;1973c;1974a;1976a;1978;1988). Bij markante uitspraken wordt de vindplaats vermeld.
[2]De voornaamste bronnen voor deze paragraaf zijn: ‘Reason and Emotion’(Ellis,1970,hds.2),‘Current Psychotherapies’(Ellis,1973a, p.171) en ‘Gevoel en Verstand (Ellis, 1988, hds.3).
[3] Ellis is van mening dat zijn begrip ‘evaluating’ inwisselbaar is voor het begrip ‘appraisal’ van Arnold. Frijda vertaalt het begrip ‘appraisal’ met ‘taxatie’ of ‘taxatie-processen’ (Frijda, p.209).Dit begrip is veel omvangrijker dan ‘evaluating’. In de tekst wordt het woord ‘evaluatie ‘ aangehouden waar ‘appraisal‘ zou moeten staan. Dit vanwege de continuïteit van de tekst. Hiermee wordt Arnold tekort gedaan (zie: Commentaar).
[4] Vindplaatsen: Ellis,1973a, p.177 e.v.;1974a, p.311 e.v.; 1975, p.165; 1978, p.79; 1979, p.68 e.v. In hds.4 wordt erop teruggekomen, omdat het ABC-schema voornamelijk bedoeld is als behandelingsmethode.