a
Toen in 1957 het eerste boek verscheen van de Amerikaanse psychotherapeut Albert Ellis (1913-2007) How to live with a neurotic, werd daarmee de basis gelegd van een therapeutische richting die in de jaren ’70 van de vorige eeuw bekend zou worden als de Cognitieve Gedragstherapie.
Hij observeerde bij zijn cliënten een gemeenschappelijke klacht: ze vonden zichzelf waardeloos, en alles wat ze presteerden was al even waardeloos; ze verdedigden deze klachten met onrealistische, kromme argumenten en hielden daar hardnekkig aan vast; gewoonlijk legden deze mensen een eisende en dwingende houding aan de dag, waarin ze vaak zover gingen dat het voor hen vanzelf sprak dat het hele universum zich met hen bezig hield; ze brachten het grootste deel van de tijd jammerend en klagend door, waren neerslachtig en somber gestemd en bovendien kwaad op de hele wereld.
Ellis was er van overtuigd dat de verklaring voor dit gedrag gezocht moest worden in de irrationaliteit van het denken: cliënten maakten zichzelf ellendig, depressief, angstig, bevreesd, omdat ze de buitenwereld, het dagelijks leven en andere mensen evalueerden met opvattingen en ideeën, die ze niet aan de werkelijkheid toetsten, maar die zich, geïsoleerd van de werkelijkheid, in een magische cirkelgang in het denken handhaafden.
Hij ontwikkelde de RET, de Rational-EmotiveTherapy, welke vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw grote bekendheid kreeg.
b
In dezelfde periode noteerde de Nederlandse zenuwarts Johan Arndt (1892-1965) gelijksoortige observaties: zijn cliënten beklaagden zich dat ze waardeloos waren, dat ze in vergelijking met anderen dom, lelijk, onhandig, enz. waren; voor bewijzen van het tegendeel waren ze niet gevoelig, ze bleven klagen en ze vergalden hun leven en dat van hun omgeving met hun negatieve instelling en hun sombere, angstige of agressieve stemming.
Arndt had grote bewondering voor het werk van Freud. Maar in zijn boek Over Neurosen, dat in 1955 verscheen, maakte hij bezwaar tegen diens uitgangspunt, n.l. dat de seksuele drift de enige bron van de menselijke energie zou zijn, en dat de verdringing daarvan uit het bewustzijn de oorzaak zou zijn van emotionele stoornissen. In navolging van Alfred Adler, de grondlegger van de Individualpsychologie, achtte hij het veel waarschijnlijker dat de belangrijkste bron van energie en motivatie het Instinct tot Zelfbehoud moest zijn, door Freud als Ik-drift betiteld. De behoefte van kinderen aan waarderende liefde zag hij als een uiting daarvan. De kern van zijn theorie draait om de functionele rol van de emotie zelfmedelijden, die optreedt als het kind waarderende liefde tekort komt. Hij toont aan dat deze emotie de groei en ontwikkeling van het kind in de weg kan staan en daarom verdrongen wordt. Deze verdrongen emotie zelfmedelijden vormt de kern van de neurose. Zijn werk heeft in de jaren ’60-’70 van de vorige eeuw even in de belangstelling gestaan, maar bleek niet opgewassen tegen de therapeutische ontwikkelingen, die vanuit Amerika ons land bereikten.
c
De auteurs komen met verschillende verklaringen voor hetzelfde afwijkende gedrag, dat ze beiden met het begrip neurose aanduiden. De definitie daarvan komt overeen: Ellis noemt het een emotionele stoornis, Arndt spreekt van affectieve stoornis. Zouden de theoretische verschillen mogelijk te maken hebben met de definitie van de begrippen emotie/affect. Dit is nader onder zocht.
Het resultaat is teleurstellend. Beide auteurs gaan uit van een nogal magere emotietheorie, ontwikkeld vanuit de contacten met neurotische patiënten, en ook uitsluitend bedoeld om het neurotisch gedrag te verklaren. Een kritische toetsing aan een meer algemene emotietheorie ontbreekt. Bovendien verschillen de definities op een essentieel punt van elkaar.
Hoe konden ze dan toch van een emotionele/affectieve stoornis spreken. Wat waren deze theorieën waard?
De enige manier om een antwoord op deze vraag te krijgen was om op zoek te gaan naar een algemene emotietheorie en daar de beide theorieën tegen af te zetten. Bestond er eigenlijk wel een algemene theorie over de emotie?
d
Dat bleek het geval te zijn. In 1986 verscheen The Emotions van Nico Frijda (1927-2015), een monumentaal werk, dat in 1988 in vertaling verscheen en waarin alles verzameld was wat tot dan toe over emoties was geschreven. Stap voor stap brengt Frijda orde aan in een grote hoeveelheid onderzoeksmateriaal, uitgaande van een aantal vooropgestelde principes. En na alles onderzocht te hebben, formuleert hij in het laatste hoofdstuk zijn eigen emotietheorie.
Het werk van Frijda was uitstekend geschikt voor het gestelde doel, omdat zijn belangrijkste uitgangspunt overeenkomt met dat van beide auteurs nl. dat de mens in de allereerste plaats is toegerust om zichzelf te handhaven en te overleven.
De theorieën van Ellis en Arndt lieten zich gemakkelijk tegen de theorie van Frijda afzetten. Door beider werk te ‘vertalen’ in het idioom van Frijda werden ze nu ook onderling vergelijkbaar en bleken ze in elkaar geschoven te kunnen worden.
e
Het resultaat van deze studie is dat vastgesteld kan worden dat Ellis en Arndt met het begrip neurose dezelfde psychische stoornis bedoelen, en dat daar twee aspecten aan te onderscheiden zijn, een cognitieve en een emotionele. Ellis benadrukt het cognitieve, Arndt het emotionele. Ze vinden elkaar in het begrip Complex. De neurose is inderdaad een emotionele/affectieve stoornis, alhoewel het ook, in termen van Frijda, een stoornis van het Belangenbevredigingsproces genoemd zou kunnen worden. Verrijkt met begrippen uit diens emotietheorie heeft het begrip Neurose een hechte theoretische onderbouwing gekregen.