Johannes Leonard Arndt (1892-1965) werd geboren op 6 november te Den Haag als zoon van een officier van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), het Nederlands Koloniale leger in Indonesië.
Toen hij 3 jaar was werd zijn vader opgeroepen voor actieve dienst en verhuisde het gezin naar Indonesië. Daar volgt hij onderwijs, behaalt het HBS-diploma en wordt in staat gesteld, als legercontractant, om in Amsterdam medicijnen te studeren. In 1917 slaagt hij voor zijn artsexamen en is daarna enige tijd werkzaam in het Binnengasthuis te Amsterdam als assistent van de hoogleraar psychiatrie Wertheim Salomonson. Ondertussen is hij met zijn dissertatie begonnen, maar omdat er behoefte is aan artsen, wordt hij in 1918 door het leger teruggehaald naar Indonesië, en wordt hij gestationeerd op Java. In 1920 volgt een overplaatsing naar Borneo. Daar heeft hij ruimschoots de gelegenheid om zich te verdiepen in het werk van de grondleggers van de klinische psychologie: Freud, Adler, Jung en Stekel.
In 1924, gedurende een verlofperiode van 6 maanden werkt hij in Amsterdam als assistent bij professor psychiater K.H. Bouman, en rondt in deze periode zijn studie tot psychiater af. Er volgt een overplaatsing naar Bandung op Java waar hij tot 1934 als huisarts en psychiater werkzaam is. In dat jaar loopt zijn contract af met het leger en omdat er in Indonesië weinig mogelijkheden zijn voor een vrije vestiging als psychiater verlaat hij Indonesië. Hij keert echter niet onmiddellijk terug naar Nederland. Hij verblijft een half jaar in Wenen als leerling van de psychoanalyticus Wilhelm Stekel, met wie hij nog lange tijd contact zal onderhouden en die hem superviseert, nadat hij zich als vrijgevestigde psychiater in Den Haag een praktijk is gestart. Van Stekel leerde hij dat het niet noodzakelijk was om passief naar het vrije associëren van de patiënten te luisteren, zoals de klassieke psychoanalyse dat wilde, maar dat het de patiënt ten goede kwam om actief in te grijpen en met eigen interpretaties te komen,een werkwijze die Arndt wel aansprak. Bovendien stimuleerde hij hem om naar wetmatigheden te zoeken in de pathologie. In 1940 wordt hij door de Duitse bezetters gedwongen om zijn praktijk als psychoanalyticus op te geven. Hij is daarom een aantal jaren werkzaam als ziekenfondsarts.
In 1947 verschijnt bij Stenfert Kroeze n.v. te Leiden zijn eerst werk, getiteld: Psychoanalyse en Zelfinzicht. In dit werk is de eerste aanzet al duidelijk merkbaar van wat zich in de nu volgende jaren zal ontwikkelen tot een eigen visie over het ontstaan en de behandeling van de neurose. Bijna jaarlijks, tot 1963, verschijnt van zijn hand een publicatie, waarvan de belangrijkste zijn: Over Neurosen (1955); Genese en psychotherapie der Neurose, deel 1 (1958) en deel 2 (1962). In zijn werk ligt de nadruk op de begrippen negatieve kinderlijke zelfvisie, welke zich na traumatisering ontwikkelt en het ontstaan van een autopsychodrama tot gevolg kan hebben, dat is: een autonoom functionerend psychisme van dramatische aard, een van de gezonde psyche afgesplitst complex, waarin de negatieve kinderlijke zelfvisie gekoppeld aan de emotie zelfmedelijden, voortleeft. Het complex is onbereikbaar voor correctie door de zich verder ontwikkelende persoon, en de voortdurende actieve emotie zelfmedelijden doet vanuit het onbewuste de volwassen persoon voortdurend klagen en jammeren. Het complex is de dynamische kracht achter elke neurotische gedragsstoornis.
Johan Arndt overlijdt op 28 september 1965 te Den Haag. Postuum verschijnt bij Boucher, Den Haag, het laatste werk Onnodig Lijden.
Zijn werk was slechts in een kleine kring van psychologen bekend. Dat had ongetwijfeld te maken met het enorme aanbod aan literatuur en therapievormen welke in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw vanuit Amerika op de markt kwam, welke voorzag in de behoefte van de zich in die tijd snel uitdijende geestelijke gezondheidszorg.
(een compacte samenvatting van de theorie der neurose. uit: Genese en Psychotherapie der Neurose, deel 1.derde druk 1966)
1. De mens in zijn psychosomatische totaliteit bezit afweerkrachten tegen traumata; het afweermechanisme wordt autophylaxis(zelfbescherming) genoemd.
2. Na traumatisering van de psyche treedt de psychische component van de autophylaxis in werking, waardoor de gedèsintegreerde psyche een poging doet tot re-integratie.
3. Een psychisch trauma verwekt onlustgevoel: dit onlustgevoel is primair altijd verdriet, welke de secundaire verwerking van dit affect, als woede, verontwaardiging, verzet, haat enz. ook zijn mogen.
4. Het door traumatisering verwekte verdriet is te beschouwen als het onmiddellijk optredende verweer. De weerstand tegen deze stelling zal verminderen, indien wordt bedacht dat een te hevig trauma kan veroorzaken dat het verdriet achterwege blijft. Iedereen weet dan, dat het noodzakelijk is, dat de getroffene op normale wijze met verdriet moet gaan reageren. De salutaire werking van het verdriet was eigenlijk al lang bekend.
5. De mens bezit de eigenschap iets of iemand te kunnen beschouwen, maar hij is ook in staat tot zelfbeschouwing, tot zelfvisie.
6. Beschouwt men met medeleven een ongelukkige medemens, dan schenkt men deze medelijden. Heeft men zelf verdriet, dan schenkt men zichzelf medelijden, m.a.w. dan heeft men zelfmedelijden.
7. De affecten zelfmedelijden, medelijden en verdriet zijn onvoldoende bestudeerd.
8. Door onbewuste identificatie is men in staat aan een ander wezen medelijden te schenken; het kwantum er van is aan grenzen gebonden. Zelfs bij degene, die tot intens medelijden in staat is, wordt het schenken van medeleven en medelijden slechts tot aan de grens van eigen gezonde egocentrie mogelijk. Het zelfmedelijden is principieel niet aan grenzen gebonden.
9. Zelfmedelijden en medelijden werken salutair en zijn te vergelijken met een heilzaam medicijn. Een bepaald kwantum zelfmedelijden is in staat gewone verdrietelijkheden te verzachten en tot genezing te brengen. Een te groot kwantum werkt op zichzelf ziektemakend.
10. In wetenschappelijke zin is verdriet -terwijl het tevens een negatieve affecttoestand beschrijft- niets anders dan zelfmedelijden. Is het kwantum zelfmedelijden adequaat aan de droevige situatie, dan noemt men het verdriet; bestaat er overmaat, dan is ieder ander in staat het zelfmedelijden te herkennen, alleen de persoon zelf niet; deze beschouwt zich als teergevoelig.
11. De grote weerstand tegen de erkenning van zelfmedelijden is universeel. Elke goede opvoeding immers neemt stelling tegen zelfbeklag.
12. De opvoeding is op een bepaald punt geslaagd te noemen, indien de opvoedeling de mening van de opvoeder tot eigen mening heeft verwerkt. Op deze wijze wordt het zelfmedelijden naar de onbewuste sfeer van de psyche verdrongen. Daardoor verzet iedereen zich tegen de gedachte, dat hij aan zelfmedelijden zou kùnnen lijden, althans tegen het kwantum.
13. De psyche van het kind is uitermate kwetsbaar. De bij elk kind in origine bestaande naïeve-egocentrie dwingt hem zich centraal te voelen en de wereld als om zich heen gebouwd te zien (Piaget). Deze dwang zich op de voorgrond te stellen maakt hem kwetsbaar, omdat elke goede opvoeding tot taak heeft de hypertrophische egocentrie te normaliseren, wil het kind zich aan anderen kunnen aanpassen. De naïeve-egocentrie ware beter autocentrie te noemen, omdat het vanzelf er duidelijker door wordt uitgedrukt.
14. Het kind, hoewel in een beschermend milieu levende, gevoelt zich ten opzichte van die omgeving een afhankelijk, hulpeloos wezen. Het heeft naast voedsel, vocht en kennis ook waarderende liefde nodig en dit laatste voor alles van zijn ouders.
15. Het kind ziet zijn ouders, die hem de begrippen van goed en kwaad, van gepast en ongepast bijbrengen, en wier ge- en verboden zijn geweten vormen, als zeer speciale wezens, omdat zijzelf ‘natuurlijk’ beantwoorden aan de eisen, die zij het kind stellen.
16. Door deze visie op zijn ouders wordt het begrijpelijk, dat juist zìj het zijn, door wie het kind het gevoeligst kan gekwetst worden. Disharmonie tussen de ouders stelt het kind voor een gewetensdilemma en traumatiseert de psyche.
17. Wordt het kind aan lichte psychische traumata blootgesteld, dan is zijn verdriet, zijn zelfmedelijden in staat hem spoedig te genezen; zijn de psychische traumata te veelvuldig en voor het kind niet meer te verwerken, dan vloeit de stroom van het zelfmedelijden hem in te groot kwantum toe.
18. Met zijn zelfvisie ziet het kind zich als de zielige centrale figuur in een tragische situatie. Door zijn grote fantasie en zijn hypertrophische autocentrie wordt dit tot een zelfdramatisering.
19. Het bij deze zelfdramatisering behorende affect van zelfmedelijden wordt verdrongen. Door de verdringing naar de onbewuste sfeer der psyche kan het verdrongene niet aan de verdere ontwikkeling van de bewuste persoonlijkheid meedoen: er is een complex ontstaan: het autopsychodrama.
20. Het autopsychodrama vertegenwoordigt de structuur van het complex, dat in feite niets anders is, dan het zich beklagende kind. Met de vorming van het autopsychodrama, dat synoniem is met complex, is de neurose tot stand gekomen.
21. De empirie bevestigt, hetgeen reeds a priori te verwachten zou zijn, dat de neurose in de jeugd wordt gevormd: de infantiele eigenschappen immers maken het kind uiterst kwetsbaar. Ook Freud ging bij zijn definitie van neurose uit van de traumatisering van de infantiele psyche. Het seksuele element -zoals Freud dat in zijn dynamisch energetische driftleer, later in de libidotheorie uitgewerkt, bedoelde- moet naar mijn overtuiging als oorzaak voor neurose vorming als irrelevant beschouwd worden.
22. De definitie, welke Jung gaf van het begrip complex: ‘een met veel affecten beladen autonome instantie in de onbewuste sfeer van de psyche, in staat de bewuste persoonlijkheid te beïnvloeden’ blijkt ook juist te zijn. Het is alleen te betreuren, dat het affect niet werd gedetermineerd.
23. Een patiënt is een neuroticus, indien hij een complex, een autopsychodrama herbergt; de neuroticus lijdt aan een partieel infantilisme. Het psychisch traumatiserende uit zijn jeugd is hem vrijwel altijd bewust; het er bij behorende affect van verdrongen zelfmedelijden is hem door verdringing natuurlijk nooit bewust. Wel ondervindt de bewuste persoonlijkheid de invloed van deze autonome instantie, waardoor het bewuste-Ik tot zelfbeklag wordt gedwongen.
24. Wij zijn genoodzaakt tweeërlei ziektesymptomen te onderscheiden. De zieke, die aan een organische afwijking lijdt, klaagt over symptomen, welke door die afwijking worden veroorzaakt. Deze symptomen zijn gevaarsignalen. De neuroticus, die door zijn complex tot zelfbeklag wordt gedwongen, mòet iets gevoelen of denken om zijn klachtendwang te rechtvaardigen, omdat zijn bewuste-Ik nu eenmaal niet in staat is de ongerijmdheid te verwerken, dat hij zonder reden zou kùnnen klagen. Zijn symptomen kunnen we justificatieymptomen noemen.
25. De neuroticus bezit een dubbele persoonlijkheid: in een normaal te noemen volwassene huist een zich beklagend kind, dat alleen door zelfbeklag in stand kan worden gehouden en op grond hiervan mineurstemmingen veroorzaakt, welke door het bewuste–Ik als eigen mineurgevoelens beschouwd worden. Het individu gevoelt zich dus beklagenswaardig en moet dit gevoel justificeren.
26. Doordat het bij het autopsychodrama behorende affect van zelfmedelijden verdrongen wordt en dit gedeelte van de psyche dus niet meer aan de verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid kan meedoen, ontstaat er een fixatie aan dat jeugdstadium, waaraan het individu zich niet meer kan ontworstelen. Ook Freud sprak van een fixatie aan een jeugdbeleving.
27. Moederbinding, vaderbinding enz. zijn op zichzelf geen complexen. Is een individu zozeer afhankelijk van bv. zijn moeder, dat het te vergelijken is met de band tussen een jong kind en zijn moeder –hetzij in de richting van hulpeloze afhankelijkheid, hetzij in de zin van agressief verzet- dan wordt dit door autopsychodramavorming veroorzaakt en verduidelijkt. Door complexvorming wordt het infantiele stadium als zodanig gefixeerd en dit gedraagt zich als een corpus alienum, als tweede persoon in de volwassen persoonlijkheid. De vorm en de inhoud worden door het specifieke autopsychodrama volledig verklaard.
28. Ditzelfde geldt voor psychoseksuele infantilismen (..), waarbij het jeugdstadium door autopsychodramavorming werd gefixeerd. Het zijn dus in feite neurotische afwijkingen en ze moeten als zodanig behandeld worden door bewustmaking van het bij het specifieke autopsychodrama behorende verdrongen affect van zelfmedelijden.
29. Het autopsychodrama = het complex = het zich beklagende kind, vertoont de eigenschappen van een kind o.a. de overmatige autocentrie, de overmatige belangstelling in zichzelf. Elke werktherapie, zoals o.a. sociodrama, groepstherapie, kunstbeoefening e.t.q. hebben hun salutaire waarde te danken aan het feit, dat de aandacht daardoor naar buiten wordt gericht; ze zullen de kern van de neurose nooit kunnen aantasten en hebben dus slechts auxiliaire waarde.
30. De gevoelens van de neuroticus zijn overduidelijk van infantiele aard en intensiteit; de neuroticus gevoelt angst en komt tot paniek in situaties en door gedachten, waarvoor een psychisch gezonde volwassene geen vrees zou kùnnen koesteren. Zijn gevoelens van insufficientie bv. bij een complex van minderwaard-zijn, zijn in feite de gevoelens van het vroegere kind dat, overtuigd van zijn geringe waarde – waarover het zich voortdurend beklaagt – zich voor de taak van een volwassene ziet gesteld. Voor dit kind immers zijn de gevoelens adequaat. Dit geldt voor alle symptomen en komt het duidelijkst tot uiting in het symptoom van de dodelijke vermoeidheid. De neuroticus, die zijn taak verricht, heeft het gevoel, dat hij komedie moet spelen. Ook dit gevoel is adequaat voor dat verdrongen gedeelte der psyche, dat zich kind gevoelt.
31. De zelfvisie van de neuroticus, de wijze, waarop hij over zichzelf denkt, is niet de visie van een volwassene, maar die van het vroegere kind. Dit is de oorzaak van het feit, dat de psychotherapeut steeds weer moet denken: ‘als de patiënt zich zag, zoals ik hem zie, zou hij genezen zijn.’
32. De klachten van de patiënten, die aan een minderwaard-complex lijden, zijn bij patiënten van beide geslachten, op alle leeftijden, bij gehuwden en ongehuwden en in elke maatschappelijke rang of stand precies hetzelfde. Geen wonder: ze emaneren uit de mond van het vroegere zichzelf insufficiënt gevoelende kind.
33. De dwang zich beklagenswaardig te voelen, noodzaakt de neuroticus tot justificaties. Deze kunnen gevonden worden in de richting van zijn specifieke autopsychodrama, waardoor hij zich de achteruitgezette, de eenzame, de onbegrepene, de insufficiënte moet gevoelen, welke gevoelens hij uit de meest uiteenlopende situaties en gedachten als vaststaand weet te destilleren. Hij kan ze op somatisch gebied zoeken, waarbij hij letterlijk van het hoofd tot de voeten mineurgevoelens weet te vinden. Hij kan zijn justificaties putten uit alle mineurgevoelens als angst, dwang, twijfel. Dreigende gevaar, spanning en depressie. Meestal zijn de justificaties van gemengde aard of gaan ze in elkaar over.
34. De demonische dwang zich beklagenswaard te voelen is te herkennen uit het feit, dat de neuroticus altijd iets heeft om zich over te beklagen en dat hij, hoe vaak hij zich over hetzelfde heeft beklaagd, zijn klachten steeds weer moet herhalen. Ditzelfde geschiedt ook indien apert bewezen kan worden, dat er in feite geen adequate redenen voor zijn klagen bestaan. Dit kàn hij niet aanvaarden: het is evident, dat iets in hem zich tegen het ontnemen van de klacht moet verzetten.
35. De klachtdwang is de gemeenschappelijke noemer van de neurotische symptomen: eigenlijk werd dit feit in de geneeskunde al heel lang geobserveerd: in de patiënt zich telkenmale wisselend over verschillende gevoelens beklaagde en men had geconstateerd, dat geen reële oorzaken aanwezig waren, dan werd hij nerveus, neurasthenisch, hypochondrisch of hysterisch betiteld.
36. De psychotherapie, die zich nu doelbewust tot taak stelt, het bij het autopsychodrama behorende verdrongen affect van zelfmedelijden bewust te maken, bevestigt de mening van Freud, dat een ziektemakend onbewust agens zijn ziektemakend vermogen door bewustwording verliest. Dit ziektemakend agens is niet het psychisch trauma, zoals door Freud overigens zelf naar voren werd gebracht, maar blijkt het verdrongen affect van zelfmedelijden te zijn.
37. Het autopsychodramaprincipe moge van waarde zijn voor het inzicht in de overdrachtssituatie. De neuroticus die door zijn partieel infantilisme een hypertrophische zelfinteresse bezit, kan deze zelfinteresse en zijn klachtendwang eigenlijk (tijdens de therapiesessies) zeer lange tijd uitleven. In elke situatie, waarin iemand zijn klachten aan een ander toevertrouwt, ontstaat een affectueuze band. Een cliché te noemen ervaring uit het dagelijks leven is, dat bv. de man die zich over zijn huwelijksmoeilijkheden tegenover een andere vrouw uit, met deze een affectueuze binding vormt, welke zeer vaak tot intieme relaties kan voeren. Medelijden wordt wel heel veelvuldig als liefde gevoeld en dit zowel in actieve als in passieve zin.
38. Het sadomasochistisch probleem dient vanuit het autopsychodramaprincipe bestudeerd te worden. Bij de masochistische situatie, hetzij in de fantasie in extreme vorm, hetzij in realiteit in gemitigeerde vorm, is het adequate affect dat van medelijden met het slachtoffer, dus bij de masochist zelf; het zelfmedelijden. Bij de sadistische situatie, die echter tot veel ernstiger uitkomsten kan voeren, is het de identificatieprocedure, waardoor de sadist zich het zelfmedelijden onbewust kan toe-eigenen. Hierbij gevoelt de sadist niet de intense pijn van het slachtoffer en wordt dus niet geremd door pijngevoelens, die, indien deze een grens overschrijden, alle lustgevoelens, zoals o.a. seksuele, verdrijven.
39. Het autopsychodramaprincipe is vóór alles gebaseerd op de zelfvisie van het kind. Door de opvoeding, waarbij de levenshouding der opvoeders een overwegende invloed uitoefent, komt het kind tot een voor hem vaststaande mening over zichzelf , de mensen en de maatschappij. Zelfvisie en visie op de Umwelt bepalen zijn levensinstelling, dus zijn levenspatroon en kunnen hem tot een verzetshouding en zelfs tot agressie, dus criminaliteit voeren.
40. De wetenschappen, welke zich met de menselijke psyche bezighouden, zoals de ontwikkelingspsychologie, de kinderpsychiatrie, maar ook de psychologie van de volwassene, de conflictologie, de seksuologie en de criminologie, zullen naar mijn overtuiging uit het autopsychodramaprincipe gedachten kunnen putten, welke onontbeerlijk voor hun vooruitgang zullen blijken. Het principe stoelt op het belangrijkste afweermechanisme van de infantiele psyche.
41. Dit principe, dat de pretentie heeft de begrippen complex en neurose te kunnen definiëren, opent tevens de mogelijkheid vele als vaststaand beschouwde begrippen als overdracht, penisnijd, castratieangst, binding e.t.q. te belichten en vele wel zeer vage begrippen over de menselijke psyche in zijn intra- en interpsychische relaties te verduidelijken. Het zelfmedelijden en het medelijden, begrippen, waarmede we ogenschijnlijk zo vertrouwd waren, blijken niet die aandacht te hebben gekregen, die zij als salutaire, maar ook als vernietigend krachten verdienen.