Wie het werk van Ellis en Arndt heeft gelezen, zal het zijn opgevallen dat de cliënten in het uiten van hun klachten sterk van elkaar verschillen: de Amerikaanse cliënten van Ellis zijn luidruchtig, drammerig, geëxalteerd en jammerend, de Nederlandse cliënten van Arndt zijn ingetogen, keurig, in stilte treurend. Iets dergelijks geldt trouwens ook voor de auteurs zelf: Ellis is druk, breedsprakig, overredend, Arndt daarentegen is zorgvuldig, gedegen, voorkomend.
Beide therapeuten konden zich niet vinden in de opvattingen van de Psychoanalyse. Ze zijn op zoek gegaan naar een eigen verklaring voor het gedrag van hun cliënten en beiden waren verbaasd en verrast door de inzichten die zich geleidelijk aan in hun geest ontwikkelden en waar ze zich met grote aarzeling aan overgaven. Na de eerste publicatie daarvan bleken ze bestand tegen alle kritiek en tegenwerking, die baanbrekende ideeën vaak ten deel valt.
Zij handhaafden het begrip Neurose en onafhankelijk van elkaar definieerden ze het als zijnde een emotionele/affectieve stoornis. Maar wat nu precies een emotie is, dat laat Arndt in het midden en de theoretische behandeling er van door Ellis is niet erg consistent. Daarentegen is de beschrijving van het emotieproces van één enkele emotie, door Arndt, zeer nauwkeurig en zorgvuldig, terwijl Ellis dat begrip gebruikt voor zijn behandelingsmethode en het verder niet wetenschappelijk uitwerkt.
Ondanks de verschillen hebben beide theorieën veel gemeenschappelijk en zou het in elkaar schuiven er van als voordeel hebben, dat het neurose- begrip een steviger theoretische onderbouwing zou krijgen en de behandelingsmethoden gecombineerd zouden kunnen worden.
Om dit tot stand te brengen moesten de twee theorieën afgezet worden tegen de emotietheorie van Frijda, en dat is in de commentaren bij de voorafgaande hoofdstukken gebeurd.
De theorie van Frijda kon voor deze onderneming worden gebruikt omdat hij, net als Ellis en Arndt, uitgaat van de functionaliteit van psycho-biologisch verschijnselen. Emoties zijn er niet zomaar, ze hebben een functie en dienen uiteindelijk het voortbestaan van het organisme. Als huisarts weet Arndt daarvan en vergelijkt de functie van de emoties met de herstelprocedures van het lichaam. Ellis benadert het probleem deels filosofisch-antropologisch – de mens heeft een verlangen om te overleven- maar ook voor hem is de emotie een psycho-biologisch fenomeen, dat invloed kan uitoefenen op het gedrag in dienst van de levensdoelen.
Als dan voor beide therapeuten de neurose een emotionele /affectieve stoornis is, maar de theorieën niet onmiddellijk in elkaar te schuiven zijn, dan kan toch tenminste de vraag beantwoord worden, waaraan die stoornis te herkennen is.
Ellis herkent de neuroticus aan de volgende uitingen: neerslachtig ( dit is: terneergeslagen, verdrietig, bedroefd, moedeloos); overdreven vrees, verdriet, zichzelf voortdurend beklagen; zwelgen in zelfmedelijden en pessimisme; dramatisch emotionele belevingen; ‘whining, crying, depressing and angering themselfs (a considerable part of their lives)’; voortdurend gejammer en gehuil; depressie; piekeren.
Arndt kan dit allemaal beamen en vat een en ander kort samen: de neuroticus is iemand die altijd in mineur is en zich voortdurend beklaagt.
Opmerkelijk daarbij dat het permanente gejammer en geklaag voor een buitenstaander onbegrijpelijk is, omdat de ‘objectieve werkelijkheid’ daar geen aanleiding toe geeft. Bovendien valt het op dat neurotici niets ondernemen om het leven aangenamer en leefbaarder te maken en passief lijden.
Opvallend is ook dat het klagen en jammeren voor een korte periode onderbroken kan worden. Dat gebeurt wanneer er in de ‘werkelijkheid’ aanleiding is voor echt verdriet, echte angst, grote vreugde of verliefdheid. Dan verdwijnt het gejammer en geklaag voor enige tijd, de persoon is op de buitenwereld gericht en laat onvermoede, volwassen kwaliteiten zien. Meestal duurt dat niet lang, al spoedig keert het jammeren en klagen terug.
Het begrip Stuurvoorrang, door Frijda geïntroduceerd, blijkt in dit verband een zeer bruikbaar begrip. Elke emotie heeft zijn eigen gedragsrepertoire. Ten koste van alle andere gedrag, kan de emotie zijn bijbehorend gedrag afdwingen. Alle gedrag wordt stilgelegd om het gedrag dat bij een bepaalde emotie hoort, voorrang te geven. Aan het voortdurend klagen en jammeren ligt een emotie ten grondslag die zich opdringt en stuurvoorrang eist. Jammeren en klagen zijn uitingen van de emotie zelfmedelijden. Deze emotie is bij de neuroticus voortdurend actief, dwingt voortdurend stuurvoorrang af. Dat verklaart dat de neuroticus ook niets onderneemt om zijn lot te verbeteren, want kenmerkend voor zelfmedelijden is de passiviteit. Dat er soms andere emoties door heen breken, komt omdat die op dat moment sterker zijn dan het zelfmedelijden en op hun beurt stuurvoorrang afdwingen. Dat het geklaag en gejammer al snel weer terug komt, wijst op de enorme kracht van het zelfmedelijden.
De opgelegde stuurvoorrang van een zekere emotie verwijst naar de bevredigingstoestand van een Belang. Omdat klagen en jammeren uitingen zijn van een negatieve emotie (de emotie zelfmedelijden), moet het gaan om een belang dat in zijn bevrediging belemmerd wordt. En omdat de neurose volgens beide auteurs in de kindertijd ontstaat, mag er van worden uitgegaan dat er al in de jeugdjaren een belang ‘geraakt’ is, waarvan de traumatisering sindsdien kennelijk niet ongedaan is gemaakt. Het gaat om het bronbelang Waarderende Liefde. Arndt is daar uitgesproken in: voor het kind is Waarderende Liefde van even groot belang als eten en drinken. Ellis zegt dat niet met zoveel woorden maar kan het er wel mee eens zijn: een kind “needs love and approval” zegt hij onder andere, en één van de kernen van de neurose is de ‘akelige behoefte aan liefde’.
Dat Ellis en Arndt de oorsprong van de neurose in de jeugdjaren zoeken, heeft deels te maken met hun gemeenschappelijke achtergrond: beiden zijn immers gevormd door de psychoanalyse en Freud was er al van overtuigd dat de oorsprong van de neurose in de jeugd gezocht moest worden.
Bovendien vonden de auteurs bij volwassen neurotici resten van de kinderpsyche. Deze mensen blijven, zo constateerde Ellis, wat hun zelfverwezenlijking betreft, steken op kinderlijk niveau. En Arndt zegt dat in de volwassen neuroticus nog steeds het kind-van-weleer huist.
Het specifieke van de jeugdjaren is de volledige afhankelijkheid van de ouders en andere volwassenen, zowel lichamelijk, psychisch als geestelijk. Bovendien heeft een kind eigenschappen, die de kinderpsyche tot een specifiek gedragssysteem maakt. De meeste van de hieronder opgesomde eigenschappen worden door beide therapeuten als kenmerkend genoemd:
-de enorme groeikracht van het kind lijkt een psychische parallel te hebben in de overmaat van affect, van uiting en van opname van indrukken;
– de waarderende liefde is voor het kind een bronbelang en is noodzakelijk voor een goede ontwikkeling;
– het kind is egocentrisch van aard;
– het kind is niet in staat tot relativeren; het neemt alles absoluut en concreet; het rationele denken ontwikkelt zich pas in de puberteit;
– er is een opvoedingsnoodzaak; de opvoeding werkt met ge- en verboden, waarmee het inspeelt op de noodzakelijke waarderende liefde.
Nu moet de vraag worden beantwoord hoe het bronbelang Waarderende Liefde in de jeugdjaren dusdanig ‘geraakt’ wordt, dat er een emotionele/gevoelsstoornis kan ontstaan.
Volgens Ellis gebeurt dat doordat het kind in verwarring en tot paniek gebracht wordt door de negatieve houding en negatieve opmerkingen uit zijn directe omgeving, vooral die van de ouders. Het kind is geneigd deze tot de zijne te maken.
Arndt spreekt dat niet tegen maar is er wat uitgebreider over. Hij gebruikt het woord psychisch trauma.Dat zijn altijd gebeurtenissen of situaties, welke voor het kind de betekenis hebben dat hem liefde onttrokken wordt of liefde onthouden wordt. Traumata, die de kinderpsyche kwetsen en leed berokkenen, zijn steeds gebeurtenissen of situaties, die de noodzakelijke ervaring van waardering en liefde bedreigen of verstoren.
Dergelijke traumata leiden tot een zekere mate van desintegratie: de toestand van welbevinden verdwijnt en het kind ervaart onlustgevoelens; in vergelijking met anderen voelt het zich minder (verandering van de zelfvisie); de buitenwereld, waartoe ouders, vriendjes en andere volwassenen behoren, verliest zijn veiligheid en wordt plotseling bedreigend en vijandig (verandering van visie). Arndt gebruikt hiervoor de term Zelfdramafase, dat overeenkomsten heeft met het begrip ‘appèl van de situatie’ van Frijda. Dit begrip kan eveneens gebruikt worden voor het ontstaan van de irrationele opvattingen, zoals Ellis dat beschrijft.
Er moet nu, volgens Frijda, wetmatig, een emotie volgen, want er is een belang geraakt, het bronbelang Waarderende Liefde. Welke emotie dat is, daar doet hij geen uitspraak over, hij houdt zich immers alleen bezig met de psyche van volwassenen.
Arndt zegt dat het de emotie verdriet is. Verdriet is een basisemotie. Het kenmerkende ervan is de actieve niet-aanwezigheid van gedrag, het in zich zelf gekeerd zijn. En de voor de basisemoties zo kenmerkende relationele functie krijgt bij de emotie verdriet de vorm van de afwezigheid van relationeel gedrag, welke een uitstraling heeft van hulpeloosheid. Arndt zegt van verdriet dat het gelijk is aan zelfmedelijden, en dat deze emotie een zelftroostings-procedure opstart: het kind geeft zichzelf medelijden.
Ellis herkent het zelfmedelijden en het verdriet wel als kenmerkend voor de neuroticus, en zijn definitie van de emotie verwijst ook wel naar de functionaliteit er van, maar zijn primaire gedachtengang is toch dat cognities en emoties aan elkaar gekoppeld zijn en dat het de cognities zijn die de emotie bepalen.
Frijda legt uit dat die koppeling, zoals Ellis zich dat voorstelt, een misvatting is. De cognitie en de emotie staan los van elkaar. Emoties zijn mechanismen in dienst van de belangenbevrediging.
Voor Arndt is de emotie zelfmedelijden een mechanisme dat zeer functioneel optreedt en het gedrag beïnvloedt. En dat is volgens Frijda precies wat de emotie moet doen.
Hoe kan het dan dat een bronbelang, dat in de jeugdjaren is ‘geraakt’, na zoveel jaren nog invloed heeft op het gedrag van de volwassene?
Dat is de vraag naar het ontstaan van de neurose. En ofschoon ze van mening verschillen, zullen Arndt en Ellis toch elk een verklaring moeten geven voor het voortdurend gejammer en geklaag.
Volgens Ellis is de neurose het resultaat van gewoontevorming. Hij legt de nadruk op de cognitieve irrationaliteit. Vanaf het moment van traumatisering ontwikkelt zich bij het kind een negatieve irrationele wijze van denken, over zichzelf en over de buitenwereld. Deze wordt door het commentaar uit de naaste omgeving en door zelfverwijt in stand gehouden en versterkt. Dit leidt weer tot een uitbreiding van irrationele opvattingen en ideeën en veroorzaakt een negatieve grondhouding. Daaraan is gekoppeld een negatief verwachtingspatroon en een levensfilosofie, die al lang niet meer aan de werkelijkheid wordt getoetst. Deze irrationele denkstijl, in stand gehouden door de Selftalk, gaat steeds gepaard met negatieve emoties, zoals neerslachtigheid, angst en depressie, en die uiten zich in het gejammer en geklaag. Vanuit het Onbewuste zouden deze irrationele kinderlijke gedachtengang en levensfilosofieën het gedrag en het redelijk denken saboteren.
Arndt kiest voor het begrip verdringing en is van mening dat met dit begrip verklaard wordt, waarom het zelfmedelijden plus het zelfdrama in het Onbewuste terechtkomen. Daar blijven ze voortbestaan als het Autopsychodrama, d.i. een autonoom levend psychisme van dramatische aard. Dit psychisme, ook wel Complex, is niet meer beïnvloedbaar door het Bewuste-Ik, en neemt aan de verdere ontwikkeling van de persoon niet meer deel.
Recapitulerend: we hebben vastgesteld dat de uitingen van de emotionele stoornis ons op het spoor hebben gebracht van het bronbelang waarderende liefde, welk in de jeugdjaren onvoldoende bevredigd is geworden. Daar heeft het kind veel verdriet om gehad. Nog steeds dwingt deze emotie stuurvoorrang af en beïnvloedt het gedrag van de volwassene. Dat wijst er op, dat buiten het bereik van het bewustzijn de vraag naar bevrediging is blijven voortbestaan. Het begrip ‘gewoontevorming’ is vanwege de aangebrachte correctie door Frijda minder bruikbaar geworden. Bovendien kan het niet de dynamiek verklaren, die de neurose kenmerkt. Het begrip ‘selftalk’ lijkt dat wel te kunnen, maar blijkt door de stuurvoorrang van de emotie beïnvloed te worden. Omdat in beide theorieën het Onbewuste een rol speelt -alhoewel bij Ellis veel minder uitgewerkt dan bij Arndt- zal het begrip Complex worden gehandhaafd. Ten eerste past dat in de traditie van de klinische psychologie en dat heeft op zich enige schoonheid. Bovendien is het complex in het Onbewuste gelokaliseerd en ‘saboteert’ vandaaruit het gedrag van de volwassene. Een extra reden is het gegeven dat er een verklaring moet komen voor het feit dat in de volwassen neuroticus kinderlijke eigenschappen terug te vinden zijn. Er moet dus sprake zijn van fixatie, en daar leent het begrip Complex zich uitstekend voor. Tenslotte zal blijken dat Ellis en Arndt, vanwege de correctie die door Frijda is aangebracht, elkaar in het begrip complex kunnen vinden.
1.
het complex heeft twee componenten:
-de inhoud;
wat in het onbewuste voortleeft, zegt Arnd, is de tragische zelfvisie van het kind en zijn visie van de buitenwereld ten tijde van de zelfdramafase. Hiervoor is het begrip ‘appèl van de situatie’ van Frijda gebruikt. Ook bij Ellis is dit begrip bruikbaar, hij spreekt van Irrational Beliefsystem, gevuld met ‘childish philosophies or ideas’ en ‘puerile, self-defeating ideas’. Of ook: de negatieve zelfconcepten, volgens Ellis ‘één van de kernen van de neurose’;
-de emotie;
de bovengenoemde inhouden zijn ‘gefühlsbetont’ (om met Jung te spreken).Volgens Arndt gaat het om de verdrongen emotie zelfmedelijden en Ellis legt uit dat aan elk irrational idea altijd een element van dramatisering kleeft.
2.
Het complex is een dynamisch begrip
-het ondervonden tekort aan liefde in de jeugd is nooit opgelost. Daarom blijft de emotie verdriet/zelfmedelijden actief en zal vanuit het onbewuste voortdurend stuurvoorrang afdwingen op het gedrag van de volwassene. Vandaar de uitingen van de emotionele stoornis, zoals die aan het begin van dit hoofdstuk zijn opgesomd.
-door het complex wordt het denken gevoed en het Irrational Beliefsystem leidt tot een ‘basically selfdowning philosophy’, een ondoeltreffend waardenstelsel, een negatieve existentiële houding. Arndt spreekt van een neurotische levensinstelling.
De dubbele persoonlijkheid
Ellis: een neuroot is een volwassen persoon die zich voortdurend onlogisch , onredelijk ongewenst en kinderlijk gedraagt.
Arndt: in de volwassene huist nog steeds het verdrietige kind -van- weleer. Hij hanteert in dit verband het adequaatheidscriterium: het emotionele gedrag van de volwassene is voor de situatie, waarin hij zich bevindt, niet adequaat, maar voor het kind-van-weleer, voor het kind dat de neuroticus vroeger was, zijn deze reacties wel adequaat.
Wat door Ellis ‘selftalk’ wordt genoemd, is volgens Arndt het zeuren van het kind-in-de-volwassene.
Kenmerkend voor de neuroticus is volgens Arndt het ‘infantiel gezeur’ en Ellis heeft het over ‘neurotisch gejammer’.
Ellis constateert dat de emotionele reacties van een neuroticus steeds ondoelmatig zijn. Bovendien zetten ze de persoon niet aan om stappen te ondernemen om in de toekomst meer levensvreugde te hebben.
Het passieve hangt samen met de eigenschappen van de emotie verdriet/zelfmedelijden. Deze emotie is inwendig zeer actief , maar de uiterlijke kenmerken zijn het- niet- betrokken -zijn op de buitenwereld en de passieve houding. Alle energie wordt gestoken in de zelftroostings-procedure. De neuroticus is voortdurend met zich zelf bezig en kan alleen maar klagen.
Enkele open einden
1
Ellis noemt de akelige behoefte aan liefde als een van de kernen van de neurose en dat verwijst naar de onbevredigde toestand van het bronbelang waarderende liefde, waar Arndt van spreekt. De relatie daarvan met het begrip ‘welbevinden’, dat door traumatisering wordt verstoord, is door de auteurs onvoldoende uitgewerkt.
b.
Het is de vraag of met het begrip verdringing een voldoende verklaring is gegeven voor het feit dat de neuroticus in zichzelf het kind-van-weleer kan onderscheiden.
c
Het psychisch afweersysteem van kinderen is onvoldoende bestudeerd.
Het begrip Stuurvoorrang blijkt een zeer sterk verklarend begrip te zijn voor het voortdurend gejammer en geklaag, als de uiting van de emotie verdriet/zelfmedelijden. De permanente aanwezigheid daarvan verwijst naar de onvervulde bevredigingstoestand van het bronbelang Waarderende Liefde. Het kind heeft in de jeugdjaren een tekort aan liefde ervaren welk trauma nooit is opgelost (de complexvorming), vandaar de irrationele opvattingen en filosofieën (de inhoud ) en het geklaag er over (de emotie).
De neurose blijkt in het verlengde te liggen van het informatie-verwerkingsproces, of preciezer: van het belangenbevredigingsproces, of nog preciezer: van het emotieproces. De in stelling gebrachte emotie verdriet/zelfmedelijden is niet in staat de bevredigingsconditie van een bronbelang te herstellen en de buitenwereld is onvoldoende geprikkeld geworden om het kind te troosten. De persoon heeft zich, daartoe aangezet door het instinct tot zelfbehoud, gedwongen gezien erover heen te stappen, de pijn te nemen en door te gaan met het leven. Maar een bronbelang laat zich niet het zwijgen opleggen en vraagt vanuit het onbewuste onafgebroken de aandacht.
Een tekort aan liefde in de jeugd doet de mens het hele leven treuren. Of in termen van Ellis: “Neurosis is just a high-class word for whining” en Arndt voegt daar aan toe: “door het-kind-van-weleer!