In het laatste hoofdstuk van zijn monumentale werk ‘De Emoties’ (1988) formuleert Frijda zijn eigen theorie over de emotie; haar betekenis voor de mens als levend organisme, haar structuur en het emotieproces als een specifieke vorm van informatieverwerking.
Hij doet dit, nadat hij alles bij elkaar heeft ‘geharkt’ wat er tot dan toe over de emoties is geschreven en in de voorafgaande hoofdstukken aan een grondig onderzoek is onderworpen.
De bewerking van het verzameld materiaal wordt geleid door het principiële uitgangspunt, dat emoties een biologische basis hebben. Hiermee wordt enerzijds aangegeven dat de emoties voortkomen uit het lichaam: de hersenen, de bloedvaten, het hart, de maag. Anderzijds wordt hiermee gewezen op de onderlinge vergelijkbaarheid tussen mens en dier. Bij dieren kunnen dezelfde emotionele verschijnselen worden waargenomen als bij de mensen.
Uit het biologisch principe vloeit het functionele principe voort: daar emoties biologische verschijnselen zijn kan het niet anders of ze dienen het voortbestaan van het soort.
Het onderzoek van Frijda richt zich op de biologische noodzakelijkheid van de emoties. Hierbij vergeet hij niet dat emotionele verschijnselen bij mensen uiteraard menselijke verschijnselen zijn, dus typisch menselijke aspecten hebben. Er is altijd een samenhang tussen de emotionele verschijnselen en de menselijke cognitieve mogelijkheden, menselijke interacties en normen en waarden.
Hieronder zullen beknopt en zeer schematisch de voor het doel van dit boek belangrijkste onderdelen van Frijda’s theorie worden samengevat. De context waarin de emotie haar rol vervult en daarin haar verschijningsvorm krijgt wordt buiten beschouwing gelaten, maar voor het beoogde doel is deze samenvatting toereikend.
I
Jan Jansen maakt een flinke wandeling in de polder. Dit doet hij bijna dagelijks. Hij doet dit om zijn conditie op peil te houden. Het kost hem natuurlijk veel vrije tijd, maar dat heeft hij er graag voor over. Want het hebben van een goede conditie gaat hem boven alles.
Op zijn wandeling door de polder komt hij langs een boerderij en hij ziet daar op het erf een aantal kippen lopen. Nu is Jan Jansen enige tijd geleden geïnteresseerd geraakt in het houden van kippen. In zijn tuin heeft hij onlangs alvast een kippenhok gebouwd en hij zoekt al enige tijd naar een ras, dat zowel een goede productie aan eieren levert als ook mooi is om te zien. Hij onderbreekt zijn wandeling dan ook en loopt nieuwsgierig het erf op. Hij herkent het ras en weet dat het goede leggers zijn.
Terwijl hij zo wat rond kijkt, verschijnt daar uit een der opstallen een hond. Tot voor kort was hij niet bang voor honden. Maar dat is veranderd toen hij een paar maanden geleden door eentje is aangevallen. Zijn trainingsbroek was in de strijd gebleven en het voorval had hem behoorlijk aangegrepen. Hij verstijft dan ook van schrik als hij het beest ziet, trekt wit weg en blijft doodstil staan. De hond echter kijkt niet op of om en verdwijnt op een sukkeldrafje achter de boerderij. Jan Jansen ontspant zich enigszins, maar toch draait hij zich snel om en neemt de benen. Na 200 meter gerend te hebben, durft hij te stoppen. Hij kijkt nog eens om, hij zucht diep en probeert zich weer op zijn conditie te concentreren.
Daar gebeurt heel wat in die polder. Terwijl Jan Jansen daar toch in de eerste plaats naar toe ging om zijn conditie op peil te houden. Daar hecht hij blijkbaar aan, anders zou hij al die moeite niet nemen. En inderdaad, voor meneer Jansen is het hebben van een goede conditie een groot belang.
We drukken ons zo uit omdat het woord ‘belang’ in de theorie van Frijda een kernbegrip is. Het staat voor gevoeligheden, disposities, die de mens aanzetten tot handelen en die het optreden van emoties en gevoelens wenselijk maken en verklaren.
Volgens Van Dale betekent ‘belang’:… iets dat iemand raakt, iets dat iemand niet onverschillig is, doordat zijn voordeel er mee gemoeid is of dat zijn nieuwsgierigheid opwekt….! Mensen doen of laten iets vanuit een belang, dat ze hebben. Jan Jansen wil graag een goede conditie hebben. Dat is voor hem een belang. Een goede conditie hebben is een gevoelige zaak voor Jan Jansen en motiveert hem om te gaan wandelen.
Het begrip ‘belang’ is vergelijkbaar met door andere auteurs gebruikte termen als ‘behoeften’, ‘drijfveren’, ‘plannen’. Een belang is een gevoeligheid, welke technisch gesproken naar bevrediging streeft en daarom iemand kan aanzetten, motiveren, om iets te gaan ondernemen of om iets achterwege te laten. Jan Jansen wandelt veel en is gestopt met roken, vanwege de goede conditie.
Belangen zijn dus gevoeligheden, welke in iemand leven en die bepalend zijn voor de manier waarop hij b.v. zijn geld besteedt, zijn dag indeelt, zijn aandacht verdeelt, zijn leven invult. Belangen verklaren, waarom iemand bepaalde situaties opzoekt of juist vermijdt.
Een goede conditie hebben is voor Jan Jansen dus zo’n belang. Voor iemand anders kan het verzamelen van postzegels een belang zijn. Weer een ander belang: gezonde kinderen hebben. Nog een ander belang: bemind worden; of : niet alleen zijn.
Belangen zijn daarom meer dan drijfveren van het menselijk handelen, het zijn gevoeligheden, welke iemand kunnen doen verlangen, dat een bepaalde situatie zich wel of niet voordoet. Uit het belang ‘een-goede-conditie-hebben’, komt de hoop voort dat het de komende weken droog zal zijn, want als het regent gaat hij niet en dat is weer niet goed voor de conditie.
Belangen zijn tevens gevoeligheden waardoor gebeurtenissen of situaties tot prettige of juist tot onaangename worden. Regenachtige dagen zijn voor Jan Jansen baaldagen, omdat hij dan de polder niet in kan. Wandeltochten van 25 kilometer zijn prettige gebeurtenissen, omdat hij zo’n afstand met redelijk gemak kan afleggen.
Zijn streven is echter de vierdaagse van Nijmegen te lopen. Zo’n prestatie is voor hem het ultieme bewijs dat je over een goede conditie beschikt. De vierdaagse kunnen lopen is voor hem de min of meer bewust gestelde norm van een goede conditie, een standaard waaraan alle bereikte en bereikbare prestaties worden afgemeten.
II
Er zijn bronbelangen en oppervlaktebelangen.
Met bronbelangen worden gevoeligheden bedoeld die in verband staan met de toestand van het individu: veiligheid, seksuele bevrediging, competentie, gestilde honger. Maar ook: eigenwaarde en gewaardeerd worden, aan iemand gehecht zijn, vertrouwdheid, nabijheid van een moederfiguur. En ook: waarden van wat hoort en wat niet hoort.
Veel van deze bronbelangen zijn fundamenteel en liggen verankerd in de structuur van elk levend organisme, dus ook in de structuur van de mens. In feite zijn deze fundamentele bronbelangen weerspiegelingen van de biologische behoeften van het levend organisme n.l. het voortbestaan en de voortplanting, welke weer in dienst staan van het behoud van de soort en het leven als zodanig.
De oppervlaktebelangen zijn afgeleiden van de bronbelangen, ze verwijzen naar specifieke objecten of specifieke doelen: de liefde voor die ene persoon, van biefstuk houden, de gehechtheid aan een stuk speelgoed, het hebben van een comfortabele auto. Van biefstuk houden heeft iets te maken met het bronbelang ‘geen-honger-hebben’ en uiteindelijk met overleven. Van-biefstuk-houden kun je ook beschouwen als een nadere concretisering van het bronbelang ‘geen-honger-hebben’. Maar het is natuurlijk een deeldoel omdat het bronbelang op allerlei manieren bevredigd kan worden.
III
Ofschoon oppervlaktebelangen afgeleiden zijn van bronbelangen, opereren ze zelfstandig en kunnen daarom haaks staan op de biologische behoeften.
Dit is belangrijk om op te merken, want je zou uit het voorafgaande al gauw de conclusie kunnen trekken dat alle belangen die mensen van nature hebben, of door opvoeding en ervaring hebben verworven, nuttig genoemd kunnen worden, bekeken vanuit de samenhang met de biologische behoefte van het voortbestaan en de voortplanting.
Maar zo eenvoudig is dat niet. Als dat wel zo was, dan zou er een objectief criterium bestaan waaraan belangen als goed of slecht beoordeeld zouden kunnen worden. Dan zou het zo zijn dat mensen datgene wat goed voor ze is in biologische zin, ook prettig vinden en ze zouden datgene slecht vinden wat niet goed voor ze is.
Het is echter andersom: wat we prettig vinden noemen we goed, wat we onaangenaam vinden noemen we slecht. Er is geen extern criterium op grond waarvan mensen hun belangen kiezen: voor de een is het verkrijgen van heroïne een groot belang, voor Jan Jansen is het hebben van een goede conditie een belang.
IV
Belangen zijn de motiverende verklaring van ons handelen of niet-handelen, ze leggen een intentie in het doen en laten. Nu we weten dat Jan Jansen graag een goede conditie wil hebben, begrijpen we beter waarom hij regelmatig boeken uit de bibliotheek haalt en alles leest, wat er over gezonde voeding geschreven is. We begrijpen nu ook waarom hij vaak naar atletiekwedstrijden gaat en waarom hij zich aangesloten heeft bij de plaatselijke wandelvereniging. Hij heeft zijn schuur omgebouwd tot een bijna volmaakte gymnastiekzaal. Het belang ‘goede conditie’ is het verklarende motief achter dit alles.
Elk belang heeft een bijpassend gedragsprogramma waaraan het te herkennen is en waarmee de bevrediging er van wordt nagestreefd. Dat is goed te zien bij bronbelangen: het gedragsprogramma rond het belang ‘geen-honger-hebben’ laat zich gemakkelijk onderscheiden van het gedragsprogramma dat bij het belang ‘seksuele bevrediging’ hoort.
V
Als hij de kippen op het boerenerf niet had gezien was hij gewoon doorgegaan met het op peil houden van zijn conditie. Hieruit is af te leiden dat het zien van de kippen de prikkel is geweest die hem deed stoppen en het erf op deed lopen. Deze prikkel wordt externe stimulus genoemd.
Gebeurtenissen of situaties worden tot externe stimuli omdat ze relevant zijn voor een bepaald belang , of ook: omdat ze de belofte in zich hebben voor mogelijke bevrediging van een belang, of deze bevrediging juist zouden kunnen belemmeren of bedreigen. We zeggen dat de gebeurtenis of situatie voor een belang relevantie heeft. Relevantie is een noodzakelijke voorwaarde voor de activering van het gedragsprogramma, welke aan het belang gekoppeld is.
Natuurlijk bestaan er ook interne stimuli. Voorstellingen, herinneringen, fantasieën, de kippen betreffende, kunnen bij Jan Jansen ook heel wat teweeg brengen. Maar voor het gemak zal alleen over externe stimuli worden gesproken.
VI
Gebeurtenissen of situaties ‘raken’ iemand, omdat ze relevantie hebben voor een of meer belangen. Deze relevantie wordt omgezet in affectieve signalen. Het handelt hier om de gevoelens van lust en onlust. Het zien van de kippen is voor Jan Jansen een waar genoegen. Het zijn signalen die aangeven of de gebeurtenis of situatie voor een belang aangenaam of onaangenaam, gunstig of ongunstig, sympathiek of onsympathiek is, genoegen of ongenoegen geeft.
Zoals uit het vervolg zal blijken zijn de gevoelens van lust en onlust meer dan relevantiesignalen voor een belang. Het zijn tevens de begeleidende gevoelens gedurende het bevredigingsproces van het belang. Lust is het begeleidend verschijnsel van het onbelemmerd functioneren van een belang en het daaraan gekoppelde gedragsprogramma in de richting van bevrediging of meer bevrediging. Onlust ontstaat, wanneer de afwikkeling van het bevredigingsproces wordt belemmerd of bedreigd, wanneer het streven, dat uit het belang voortkomt niet tot het gewenste resultaat leidt, niet tot bevrediging leidt.
Tevens zal uit het vervolg blijken dat de gevoelens van lust en onlust bepalend zijn voor de emotionele beleving.
Jan Jansen was aan het wandelen vanwege het motiverende belang ‘een goede conditie hebben’. De wandeling werd echter onderbroken toen hij op het boerenerf een paar loslopende kippen gewaar werd. Een toevallige passant zou gezien hebben dat Jan Jansen enthousiast een sprongetje maakte. Van het ene op het andere moment stopte hij met wandelen en ging hij naar de kippen kijken. Het ene gedragsprogramma (zich oriënteren op kippen) kwam in de plaats van een andere (wandelen vanwege de conditie).
Maar er gebeurde meer. Plotseling verschijnt daar een hond. Hierboven is vermeld dat Jan Jansen bang voor honden is geworden nadat hij is aan gevallen. Zijn belang ‘veiligheid’ wordt er door geraakt. De schrik slaat hem in de benen en zo gauw hij daar kans toe ziet, zet hij het op een lopen.
Hier zijn duidelijk emoties in het spel.
I
Gebeurtenissen en situaties worden tot externe stimuli omdat ze relevantie hebben voor de bevrediging van belangen. Sommige ontlenen hun relevantie aan het feit dat ze een verwachting wekken, een belofte inhouden voor bevrediging of voor meer bevrediging ( de kippen die J.J. op het erf ziet). Andere situaties zijn relevant omdat ze een belemmering vormen voor de bevrediging of een bedreiging vormen voor de reeds bereikte bevrediging (de hond die op het erf verschijnt).
Bij de eerste situatie deed zich de emotie vreugde voor. Dit is een positieve emotie. In de tweede situatie werd de emotie vrees opgewekt. Dit is een negatieve emotie.
II
Hieruit mogen we afleiden dat emoties iets te maken hebben met het wel of niet goed verlopen van de bevrediging van een belang. Dat is juist! Alle emoties tezamen vormen het belangenbevredigingssysteem; een gedragssysteem dat de bevrediging van de belangen van het individu beschermt, bewaakt en er voor zorgt dat het streven naar bevrediging onbelemmerd doorgang heeft; een gedragssysteem dat er voor moet zorgen, dat het gedrag van het individu op het spoor van belangenbevrediging blijft.
Emoties treden dus op als er een belang in het geding is, ze treden alléén maar op als er een belang in het geding is. En andersom: geen belang, dan ook geen emotie.
III
We hebben hierboven twee emoties genoemd: vreugde en vrees. Laten we daar de emotie woede aan toevoegen. En stellen wij ons vervolgens 3 personen voor, waarvan de een zich verheugt, de tweede bevreesd is en de derde woedend.
We zullen opmerken dat elk van hen een andere expressie heeft. Expressie in de ruimste zin van het woord, want zowel de gezichtsuitdrukking alsook de lichaamshouding en het doen en laten zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden. En omgekeerd: aan de expressie is de emotie te herkennen. Als zodanig heeft de expressie een betekenisvolle functie in de interactie van mensen.
De expressie in ruime zin bestaat uit een gelaatsexpressie en een specifieke gedragsrepertoire:
– de emotie vrees is o.m. herkenbaar aan de schrikreactie. Van de gelaatsexpressie zijn de dichtgeknepen of wijd opengesperde ogen kenmerkend. De lichaamshouding is ‘als verstijfd’, de persoon verroert zich niet. Maar zo gauw hij daar kans toe ziet, neemt hij de bene en zoekt een veilig heenkomen.
– bij de emotie woede hoort de ‘boze’ blik als kenmerkende gelaatsexpressie. Vaak worden onwillekeurig de vuisten gebald. Andere uitingen: stemverheffing, een dreigende houding, eventueel schelden. Maar ook: een duidelijke neiging om aan te vallen en op de andere af te stormen om klappen uit te delen.
– de emotie vreugde is te herkennen aan de open gelaatsuitdrukking en in het gedrag van de persoon is een zekere opgewondenheid en een versterkte vitaliteit waarneembaar. Er is een tendens om toenadering te zoeken en aan te halen.
Elke emotie heeft haar specifieke expressie en haar specifieke gedragsrepertoire. Aangenomen kan worden dat een deel hiervan is aangeboren. Maar het grootste gedeelte wordt aangeleerd en verworven door persoonlijke ervaring en eigen inzicht, door observationeel leren en informatie van anderen.
IV
Beperken we ons voor het gemak even tot de emotie vrees en letten we nu op het effect van het specifieke vreesgedrag, dan valt op te merken dat er een verandering mee wordt bereikt in de betrekking, in de relatie tussen de situatie (hond-op-erf) en het subject (de bange Jansen).
Doordat hij verstijft van schrik wordt de omgang met de hond tot een minimum teruggebracht. Daarmee wordt voorkomen dat de hond geprikkeld zou kunnen worden om te gaan bijten. Het weghollen, daarop volgend, heeft de functie om een ‘veilige’ afstand te creëren tussen de ‘gevaarlijke’ hond en de ‘bedreigde’ Jan Jansen. Na twee honderd meter hollen is de ‘bedreigende’ situatie omgezet in een ‘veilige’.
De voor alle emoties geldende conclusie luidt dat emotioneel gedrag relationeel gedrag is, waarmee wordt bedoeld dat emotioneel gedrag de strekking heeft om de relatie van het subject met de omgeving te wijzigen.
V
In het boven gegeven voorbeeld werd de relationele betrekking op twee manieren beïnvloed. Allereerst door de interactieve expressie: het verstijven van schrik blijkt een beschermingsrespons te zijn. Want de neiging van de tegenpartij om aan te vallen wordt hierdoor getemperd en teniet gedaan. De hond verliest zijn interesse en verdwijnt.
Interactieve expressie is een uitdrukking van het lichaam, die de mentale instelling en dus het gedrag van de andere partij beïnvloedt. Interactieve expressie heeft dan ook een belangrijke communicatieve kracht.
De tweede vorm van beïnvloeding van de relatie gebeurt door verandering aan te brengen in de ruimtelijke betrekking: weghollen en de afstand zo groot mogelijk maken.
Bij de emotie woede wordt de relationele betrekking ook gewijzigd. Nu is de intentie om de afstand naar de andere persoon of situatie, die de woede heeft opgewekt, juist kleiner te maken. De persoon wil aanvallen, wil de ander aanvliegen, met de bedoeling hem vast te grijpen of te slaan, misschien wel te vernietigen. Hij kan de afstand ook overbruggen door met dingen te gaan gooien, om de ander te raken of weg te jagen. Hij zou ook zoveel bombarie hebben kunnen maken, dat de tegenstander, daardoor geïmponeerd, zou zijn afgedropen.
VI
Blijven we bij de voorbeelden van de emoties vrees en woede, dan zouden we aan het bovenbeschreven gedragsrepertoire nog alle mogelijke details en variaties toe kunnen voegen. Jan Jansen zou de hond vriendelijk hebben toe kunnen spreken, ondertussen omzichtig stapjes achterwaarts makend. Hij had ook om hulp kunnen roepen, hopend dat iemand hem uit de benarde situatie zou komen redden. Hij had met stenen kunnen gaan gooien om de hond te verjagen. Ondertussen bonkt wel zijn hart, knikken zijn knieën en kijkt hij schichtig om zich heen, zoekend naar een uitweg.
Wát hij ook gedaan zou hebben, in al zijn activiteiten zou een duidelijke tendens herkenbaar geweest zijn n.l. proberen de ‘onveilige’ situatie te veranderen in een ‘veilige’.
Deze tendens wordt actietendens genoemd. Een actietendens is de bereidheid, de gereedheid om de relatie met de omgeving te wijzigen. Vluchten is de actietendens die behoort bij de emotie vrees, een tendens die in alle gedragsvariaties van de bevreesde persoon tot uiting komt. De bedoeling er van is duidelijk: de afstand tussen de dreiging en de bedreigde zo groot mogelijk maken. De actietendens van de emotie woede is er ook op gericht de relatie met de omgeving te wijzigen, maar nu door de belemmering van of de bedreiging voor de bevrediging van een of ander belang op te ruimen.
De actietendens wordt niet gestuurd door een doelvoorstelling. Ze wordt niet gevoeld als een motief voor doelgericht gedrag. Ze wordt gevoeld als een drang of impuls om de relatie met de gebeurtenis of situatie te beïnvloeden, en wel zodanig dat de bevrediging van het geraakte belang onbelemmerd voortgang kan vinden.
Hoe het emotioneel gedrag van bijvoorbeeld de woedende persoon er uiteindelijk uit gaat zien hangt natuurlijk sterk af van de omstandigheden. Soms kan de woede onmiddellijk leiden tot een rechtstreekse aanval. In andere omstandigheden moet de woedende persoon zich verbijten en is de actietendens alleen merkbaar in het ballen van vuisten en de verbeten trek om de mond, b.v. omdat de tegenpartij te sterk is of omdat zijn opvoeding hem parten speelt. Toch is in alle gevallen dezelfde actietendens aanwezig. Dat de uitingsvorm verschilt wordt bepaald door het regulatiesysteem, een controlemechanisme dat bepaald wat er met de emotionele impuls gebeurd. Dit zal in een aparte paragraaf worden besproken.
VII
Nu moet uit het voorgaande niet worden geconcludeerd dat alle emotioneel gedrag actief gedrag is. Want dat is niet juist.
Er zijn namelijk emotionele expressievormen, zoals apathie of onverschilligheid, waar de intentionele actie juist volledig ontbreekt. En ook bij emotionele toestanden als verwarring en opwinding ontbreekt een duidelijke actietendens.
Toch zijn dit wel emotionele reacties op toestanden die iemand raken en ze hebben wel degelijk een relationele strekking. Het zijn vormen van actiebereidheid in algemene zin. De persoon is volledig ingesteld op wat de gebeurtenis of situatie hem doet. Kenmerkend voor de toestand van apathie of onverschilligheid is juist het ontbreken, het achterwege blijven van actie, want kennelijk staat de persoon machteloos tegenover de gebeurtenis of situatie. Apathie en onverschilligheid zijn vormen van actiebereidheid die zich uiten in een relationele nultoestand. Bij toestanden van opwinding en verwarring ontbreekt ook een duidelijke strekking. Voor dergelijke toestanden wordt de term activatievorm gebruikt, een emotionele gedragsvorm die door de omgeving wordt opgewekt maar waarbij het nog niet duidelijk is welke kant het op moet.
De nultoestand is de ondergrens van de intensiteitschaal, activatievormen staan aan de ondergrens van het intentionele handelen.
Nultoestanden en activatievormen zijn, met de actietendensen, varianten van actiebereidheid in algemene zin.
VIII
Samenvattend: de emotie is een vorm van relationele actiebereidheid, hetzij in de zin van tendensen om een relatie met de omgeving tot stand te brengen, te onderhouden of te onderbreken, hetzij als een vorm van relationele bereidheid als zodanig.
IX
We moeten nu onmiddellijk de aandacht vestigen op een merkwaardige fenomeen. De actiebereidheid van een emotie krijgt voorrang op alle andere gedragsvormen, die op dat moment actief zijn. Het verschijnen van de hond roept bij Jan Jansen de emotie vrees op. Onmiddellijk is de belangstelling voor de kippen verdwenen en is er maar één ding belangrijk geworden n.l. een goed heenkomen zoeken. Dit fenomeen wordt de stuurvoorrang van de emotie genoemd: de actiebereidheid, in dit geval de herkenbare actietendens ‘vluchten’, dwingt een voorrangspositie af in de besturing van het gedrag en van de informatieverwerking. Het verschijnen van de hond heeft het belang ‘veiligheid’ geraakt en onmiddellijk is Jan Jansen ingesteld op ‘vluchten’, de conditie en de kippen ten spijt.
X
In het begin van dit hoofdstuk is gezegd dat de emoties in dienst staan van de belangen. En we hebben dit aan de hand van een aantal voorbeelden duidelijk gemaakt. De vraag moet nu worden beantwoord, waardóór de emoties worden opgeroepen. Of met andere woorden: hoe wordt het belangenbevredigingssysteem geactiveerd?
Eigenlijk ligt het antwoord voor de hand: door de zelfde affectieve signalen, die de bevrediging van de belangen begeleiden n.l. de gevoelens van lust en onlust.
Dit waren immers de relevantiesignalen en het begeleidend affectieve commentaar van de bevredigingstoestand van de belangen.Toen Jan Jansen de kippen zag, bleek deze situatie relevantie te hebben voor een op dat moment ‘slapend’ belang. Want de situatie bood uitzicht op vermeerdering van bevrediging. De gevoelde lust werd tevens het signaal voor de emotie vreugde, waardoor een gedragsrepertoire in werking kwam dat de relatie veranderde , zodanig dat toenemende bevrediging mogelijk werd.
Toen de hond verscheen, bleek dit een belemmering te zijn voor de handhaving van de bevrediging van het belang ‘veiligheid’. Dit veroorzaakte onlustgevoelens, het signaal voor een gedragsrepertoire dat stuurvoorrang kreeg boven alle werkzame gedragssystemen.
Dezelfde affectieve signalen, die aangeven dat een situatie of een gebeurtenis relevantie heeft voor een belang zijn tevens de signalen, die een emotie oproepen en daarvoor stuurvoorrang afdwingen.
XI
We zullen nu dat moment waarop de hond op het erf verschijnt opnieuw beschrijven: het verschijnen van de hond wordt voor Jan Jansen tot externe stimulus omdat deze gebeurtenis relevantie heeft voor zijn belang ‘veiligheid’. In negatieve zin, weliswaar , want het staat haaks op zijn behoefte aan veiligheid. De gesignaleerde discrepantie veroorzaakt een krachtig gevoel van onlust. Onmiddellijk treedt er een verandering in actiebereidheid op en deze dwingt stuurvoorrang af op alle andere gedragssystemen. De waarneembare actietendens is ‘vluchten’. Hierdoor verandert de relationele betrekking tussen Jan Jansen en de hond op het erf zodanig dat de belemmering voor de belangenbevrediging is opgeheven. De vluchtprocedure gaat van onlust naar lust: Jan Jansen houdt op met hollen als hij zich weer een beetje veilig begint te voelen.
De relationele verandering werd bereikt door interactieve expressie, het doodstilstaan, en door verandering aan te brengen in ruimtelijke betrekking.
I
In de vorige paragraaf werden de emoties vrees en woede als voorbeeld genomen. Deze behoren tot een groep die de basisemoties worden genoemd. Hiertoe behoren: vreugde, vrees, verdriet, woede, verbazing en walging. Sommige auteurs voegen hieraan toe: ontreddering, belangstelling, minachting, schuldgevoel en schaamte.
Het zijn in de regel kortstondige, eenmalige reacties op situaties of gebeurtenissen en ze zorgen er voor dat de geëmotioneerde persoon door verandering in de relationele betrekking er meer/weer grip op krijgt.
II
Er zijn ook langer aanhoudende emotionele toestanden. Deze verschillen van de basisemoties doordat de verandering in actiebereidheid tot een psychische instelling wordt zoals dit het geval kan zijn bij de emoties minachting, jaloezie, schaamte, wrok, schuldgevoel en nostalgie. Deze emoties worden tot intentionele structuren, welke aan het gedrag wordt opgelegd. Het gedrag van de persoon kan alle mogelijke vormen aannemen maar steeds is er een samenhang, een structuur waar te nemen waaruit een bepaalde intentie spreekt. Neem het gedrag van een jaloerse minnaar. Niet alleen zal hij zijn geliefde geen ogenblik uit het oog willen verliezen, hij kan zelfs zover gaan dat hij haar brieven controleert, haar gangen na gaat, concurrerende mannen op een afstand houdt. Ook kan hij, wegzinkend in zelfbeklag, sombere gedichten gaan schrijven op regenachtige zondagmiddagen.
De intentie van al deze gedragingen is duidelijk: controle behouden of terugwinnen over het object, de geliefde. De belangen, die voor de minnaar op het spel staan of in het geding zijn, kunnen zijn: het gevoel van eigenwaarde, niet alleen willen zijn, e.d.
Een intentionele structuur is een lang aanhoudende psychische toestand en geen kortstondige eenmalige reactie. Toch gaat het nog steeds over emoties. Want het heeft daarvan alle kenmerken: er is een belang in het spel, er is verandering van actiebereidheid, er is sprake van stuurvoorrang, niet zozeer van een uitgesproken gedragsrepertoire, maar wel van een gedragsstructuur waarin de actietendens steeds herkenbaar is.
I
Niet alle emoties worden opgewekt door externe stimuli. Er is een groep die reageert op innerlijke spanning. Dit zijn de verlangens en genoegens. Hierbij moet gedacht worden aan honger, begeerte, bewondering, wreedheid e.d.
Het gaat nog steeds om emoties: ze brengen een verandering teweeg in de actiebereidheid, ze hebben een duidelijke actietendens, ze dwingen stuurvoorrang af en ze streven een belangenbevrediging na. Het zijn emotie in ruimere zin. Want ze onderscheiden zich van de basisemoties doordat ze niet gericht zijn op verandering van relationele betrekkingen. Verlangens en genoegens hebben een sterk motivationeel karakter, het zijn impulsen, tendensen tot het uitvoeren van doelgericht handelen.
Verlangens zijn de emoties, die verwijzen naar de bereidheid om bevrediginggevende situaties tot stand te brengen of na te streven. Genoegens zijn de emoties, die de bereidheid om bepaald doelgedrag uit te voeren weerspiegelen en gaande houden.
We hebben honger, we verlangen naar eten en het gedrag is er op gericht iets te eten te vinden en het kan een genoegen zijn om daar mee bezig te zijn.
II
Een laatste categorie betreft de langer aanhoudende psychische toestanden, de hartstochten en sentimenten. Het zijn emoties omdat ze, net als de basisemoties, worden opgewekt door de waargenomen discrepantie tussen de gewenste toestand en de feitelijke toestand. Ook streven ze een relationele verandering na. Maar ze verschillen van de basisemoties doordat ze geen verandering in actiebereidheid teweeg brengen en geen stuurvoorrang afdwingen.
Alle emoties kunnen een permanent karakter krijgen en zelfs, los van de oorspronkelijke relevante prikkelsituatie, een eigen leven gaan leiden. Iemand die verontwaardigd is geraakt door alle informatie over het onrecht in de wereld, zou kunnen besluiten dit onrecht te bestrijden. Hij zou de politiek in kunnen gaan. Hij zou een gedreven persoon kunnen worden, die hartstochtelijk zijn doel n.l. het doen verdwijnen van het onrecht, nastreeft. Iemand, die verliefd is geworden, zal hartstochtelijk proberen de geliefde voor zich te winnen. En als hem dit is gelukt, kan het beminnen van de geliefde tot een levensdoel maken. Hij wil altijd in haar nabijheid zijn, hij wil haar gelukkig maken.
Hartstochten zijn in feite belangen geworden. Daarom dwingen ze ook geen stuurvoorrang meer af maar hebben een hoge prioriteit gekregen in de doelenhiërarchie. Hartstochten zijn daarmee gevoeligheden geworden die de mogelijkheid geven situaties en gebeurtenissen te herkennen, die relevant zijn voor het belang.
Maar ook andersom: hartstochten kleuren de waarneming. De taxatie, de beoordeling van een gebeurtenis of situatie, waar het om gaat, is steeds hetzelfde. Voor de verliefde zal de begeerde persoon steeds de mooiste en de meest begeerde blijven. Voor de politicus zal er steeds onrecht aan te wijzen zijn, waarvoor hij zich in zal zetten. Deze vormen van taxatie worden sentimenten genoemd.
I
Terugkerend naar de hond, het verschijnen van dat dier wordt externe stimulus genoemd. Een gebeurtenis of situatie wordt tot een externe stimulus als deze betekenisvol is voor de een der belangen van het subject. Gebeurtenissen of situaties worden tot externe stimuli wanneer het voor het subject duidelijk is dat ze een belofte inhouden voor bevrediging van de belangen of wanneer deze bedreigd wordt. De hond op het erf werd voor Jan Jansen tot externe stimulus omdat zijn belang van veiligheid in het geding kwam.
Voor een tweede passant, een kunstschilder, op zoek naar een typisch Hollands tafereel, kan deze gebeurtenis of situatie (erf met kippen en hond) evenzeer tot een externe stimulus worden, want zijn belang om te schilderen wordt erdoor geraakt.
Dezelfde gebeurtenis, zo blijkt hieruit, wordt voor twee verschillende belangen tot een externe stimulus.
Wat bepaalt nu, of een gebeurtenis of situatie een belofte inhoudt voor bevrediging van een belang of daarvoor een belemmering is? En wat bepaalt of er een emotie op zal treden en welke emotie er op zal treden? Wordt dit bepaald door het belang dat wordt geraakt, door de specifieke eigenschappen van de externe stimulus of is er meer?
Er is inderdaad nog een derde factor in het spel. En dat is de inschatting of beoordeling van de gebeurtenis of situatie door de belanghebber, de waarnemer. Deze beoordeling of inschatting wordt taxatie genoemd.
De taxatie is het proces van informatieverwerking, een cognitieve activiteit, welke de informatie die via de zintuigen binnenkomt, bewerkt en verwerkt en van betekenis voorziet. Kenmerkend voor dit proces is dat de zintuiglijke informatie wordt bewerkt door middel van cognitieve coderingen en categoriseringen, waarbij de gehele persoon betrokken is en door deze bewerking pas haar betekenis krijgt.
II
a
Situaties en gebeurtenissen worden in de eerste plaats, zo weten we ondertussen, getaxeerd op hun relevantie voor een belang. Deze relevantie brengt gevoelens van lust en onlust teweeg, afhankelijk van wat de betekenis is voor welk belang. Jan Jansen taxeert de situatie op het erf als ‘gevaarlijk’, voor de passerende kunstschilder is deze ‘schilderachtig’. Met deze woorden ‘gevaarlijk’ en ‘schilderachtig’ is de waargenomen informatie gecodeerd en krijgt het onlust- en lustgevoel een nadere betekenis. Dit is de primaire taxatie.
Dezelfde informatie wordt door twee verschillende mensen dus verschillend gecodeerd. Daaruit blijkt dat de taxatie een subjectieve aangelegenheid is. De twee personen blijken heel verschillend in het leven te staan. Beoordelingen en inschattingen van situaties en gebeurtenissen worden kennelijk bepaald door de doelen die mensen in het leven nastreven, door verlangens die ze hebben en verwachtingen. Daarom krijgt een gebeurtenis of situatie voor ieder individu een eigen betekenis.
De primaire taxatie is een eerste aftasting van de gebeurtenis of situatie om de relevantie er van voor de belangen vast te stellen. Het directe resultaat daarvan zijn de signalen van lust en onlust. Deze signalen komen niet van buitenaf maar zijn inherent aan het informatieverwerkingssysteem.
b
De volgende stap in het taxatieproces is de beoordeling die de persoon van zichzelf maakt binnen de context van het gebeurde; in hoeverre acht hij zichzelf in staat met de betekenisvolle gebeurtenis om te gaan; wat kan hij er mee, wat doet hij er mee. Dit moment wordt de secundaire taxatie genoemd. Jan Jansen weet uit ervaring dat hij met deze ‘gevaarlijke’ situatie niet om kan gaan en daarom wordt de gebeurtenis voor hem ‘bedreigend’.
Er zijn mensen, voor wie een ‘gevaarlijke’ situatie daarentegen een ‘uitdaging’ is, dat zijn de ruwe bonken, die weten dat ze in dergelijke gevaarvolle situaties op hun best zijn. Voor de schilder is het ‘schilderachtige’ plekje ‘stimulerend’. ‘Gevaarlijk’, schilderachtig’, zijn coderingen van de gebeurtenis of situatie. ’Bedreigend’, ‘uitdagend’, ‘stimulerend’, zijn categorieën waarmee de mogelijkheden en de onmogelijkheden van het subject om met de externe situatie om te gaan worden uitgedrukt.
c
Het resultaat van de coderingen en categorisering is een omvorming van de situatie of gebeurtenis in een betekenisvolle verschijningsvorm. Deze betekenisvolle verschijningsvorm wordt het appèl genoemd: de situatie wordt tot een ‘bedreiging’ voor jan jansen, een stimulering voor de kunstenaar een uitdaging voor de ruwe bonk.
Het begrip appèl is meer dan het eindresultaat van een technisch proces van codering en categorisering van de informatie. Aan dit begrip is nu tevens een belevingsaspect gekoppeld; de waarnemer is zich min of meer bewust van wat de situatie hem doet en heeft daardoor mede betekenis gegeven aan de situatie of gebeurtenis. En daarmee stijgt het informatieverwerking proces uit boven een technische aangelegenheid en wordt de totale persoon geïnvolveerd.
Het begrip appèl is een dynamisch begrip. Want het dwingt steeds aan op consequenties voor het gedrag. De kracht ervan veroorzaakt een verandering van actiebereidheid, waarvoor stuurvoorrang wordt afgedwongen. ‘Bedreiging’ als appèl van de situatie leidde tot vluchten, ‘uitdaging ‘ tot aanvallen en ‘stimulering’ tot creatieve uiting.
III
a
Het zijn dus cognitieve activiteiten, die interveniëren tussen de externe stimulus en de emotionele respons. Deze cognitieve activiteiten bepalen welke betekenis de situatie voor het individu zal krijgen. Het is dus niet de externe stimulus-op-zich die bepaalt welke emotie zal worden opgewekt, maar het is de betekenis, het appèl, welke deze door de cognitieve tussenkomst krijgt, die de emotie bepaalt.
b
Met cognitieve activiteiten wordt niet noodzakelijk bedoeld bewust denken of bewust afwegen. Eerder het tegendeel. Het gaat veel meer om een selectieve waarneming welke min of meer automatisch en onbewust verloopt. Hiermee wordt bedoeld dat de taxatie eigenlijk in de waarneming zit besloten en dat de waarneming gekoppeld is aan reeds bestaande cognitieve schemata.
Cognitieve schemata zijn bundelingen van kennis en ervaring, welke liggen opgeslagen in het geheugen; kennis die is opgedaan bij eerdere ervaringen met overeenkomstige situaties of gebeurtenissen, kennis omtrent de resultaten van het omgaan daarmee en de uitkomst ervan en de verwachtingen die deze situaties of gebeurtenissen op grond van de ervaring oproepen. En ook de kennis van de affectieve gevolgen van deze ervaringen. In de cognitieve schemata zijn ook de interesses en belangstellingen ingebouwd en ook de manier, waarop men gewoonlijk tegen de dingen aankijkt, en ook de waarden die door opvoeding en ontwikkeling aan dergelijke situaties en gebeurtenissen worden gegeven.
De verwevenheid van waarneming, taxaties en cognitieve schemata werkt ook in tegengestelde richting. Min of meer onbewust wordt een selectie uit de verschillende aspecten van zo’n situatie of gebeurtenis gemaakt. Voor Jan Jansen zijn het de dieren die opvallen, voor de kunstenaar is het de boerderij als onderdeel van het landschap, voor de ruwe bonk is het enkel de grote ruige hond die hem interesseert. Min of meer bewust wordt ook de eigen positie in de hele context bij de beoordeling van de situatie of gebeurtenis mee genomen.
c
De taxatie is dus een min of meer onbewust en automatisch verlopend proces. De persoon hoeft zich niet eens bewust te zijn van zijn eerdere ervaringen. Je kunt zeggen dat het waarnemingsapparaat reeds geprogrammeerd is en bij voorbaat ‘weet’ of een situatie of gebeurtenis een bevrediging voor een belang inhoudt. Zonder dat er een bewust of intentioneel vergelijkingsproces hoeft plaats te hebben wordt de externe stimulus herkend, omdat de nieuwe informatie met de bestaande schemata samenvloeit. Men kan ditzelfde in andere woorden zeggen: gewoonlijk assimileert bij de taxatie de nieuwe informatie zonder enige reflexie met de bestaande cognitieve schemata.
d
Deze onbewuste automatische wisselwerking tussen nieuwe prikkels en bestaande schemata heeft als gevolg dat het is alsof de stimulussituatie haar betekenis aan de waarnemer opdringt. Het appèl, de verschijningsvorm van de situatie, heeft n.l. werkelijkheidswaarde.
IV
Weliswaar spelen cognitieve activiteiten een belangrijke rol bij het ontstaan van de emoties, maar dit betekent niet dat cognities oppermachtig zijn. Men kan wel tegen Jan Jansen zeggen dat hij niet bang hoeft te zijn voor honden, de boer die daar woont zou hem kunnen vertellen dat het een hele lieve hond is, maar Jan Jansen heeft daar geen boodschap aan , híj weet wel beter.”Ik zie toch dat hij wil bijten”.
Belangen laten zich door cognities niet zo maar om de tuin leiden. Jan Jansen voelt zich onveilig wat de eigenaar van die hond ook beweert. ‘Je hoeft niet bang te zijn ‘ is onvoldoende om de emotie vrees te verdrijven.
In dit verband wordt de term cognitieve doordringbaarheid gebruikt. Taxatieprocessen zijn voor een belangrijk deel automatisch en onbewust verlopende processen, automatisch assimileert het zien van de hond in de bestaande cognitieve schemata, welke uit eerder opgedane ervaringen zijn opgebouwd. Deze eerder opgedane ervaringen hebben de persoon geleerd wat hij kan verwachten wanneer hij een hond tegenkomt. Onmiddellijk is hij ingesteld op vluchten, de geruststellende opmerking van de boer ten spijt. Nieuwe cognitieve invoer heeft niet of niet onmiddellijk effect.
Nieuwe cognitieve invoer heeft alleen maar effect als ze aan bepaalde voorwaarden voldoet. Die heeft pas effect wanneer het kans ziet aansluiting te vinden bij de directe ervaring. Jan Jansen raakt zijn angst voor honden niet kwijt, louter omdat de boer hem zegt dat het beest geen vlieg kwaad doet. Pas wanneer de man de situatie ‘veilig’ heeft gemaakt, door de hond b.v. aan de ketting te leggen, kanl hij Jan Jansen zover krijgen, dat hij niet wegholt.
Nieuwe cognities kunnen het emotieproces pas beïnvloeden wanneer ze kans zien aansluiting te vinden bij de directe ervaringen.
V
In IIIb werd de onbewust verlopende automatische cognitieve activiteit geplaatst tegenover het bewust denken en bewust afwegen. Er kunnen dan ook twee informatieverwerkingssystemen worden onderscheiden.
Tot nu toe is uitsluitend gesproken over de automatisch, onbewust verlopende taxatie, een proces, dat gewoonlijk onmiddellijk plaats heeft. Het is vaak alsof er helemaal geen sprake is van taxatie, alsof er nauwelijks cognitieve activiteit in het spel is om betekenis aan de situatie te geven.
Het taxatieproces kan ook volledig onder bewuste controle staan, bewuste taxatie, de bewuste herkenning en het bewust besef van de stimulussituatie, bewuste bewerking van de informatie door middel van gedachten en voorstellingen. De codering en de categorisering vindt daarbij weloverwogen plaats. Mensen hebben hierbij een grote speelruimte. Ze kunnen naar believen bepaalde aspecten van de stimulussituatie wel of niet in beschouwing nemen. Sommige aspecten van de zaak kunnen naar believen dieper worden doordacht dan andere, of later weer in beschouwing worden genomen. Dit verwerkingssysteem leidt niet automatisch tot emoties maar resulteert veeleer in nieuwe gedachten en voorstellingen.
De bewuste informatieverwerking van de stimulussituatie bestaat uit symbolische invoer – woorden en gedachten – en kunnen alleen maar emotioneel effectief zijn als ze kunnen worden omgezet in invoer, welke geschikt is voor het andere meer automatisch verlopende proces. Er zal dan zoals eerder gezegd , een koppeling gemaakt moeten worden met de directe ervaring.
VI
Beide systemen kunnen tegelijk actief zijn. Jan Jansen kan bij het zien van de hond op het boerenerf zichzelf voorhouden, dat er geen enkele reden is om in paniek te raken. Hij zal zich voorhouden dat het dier er niet gevaarlijk uit ziet, dat het niet zijn kant op komt, maar in de richting van de boerderij gaat, dat hij tenslotte nog altijd een steen kan pakken om het beest te verjagen. Maar ondertussen bonkt zijn hart, knikken zijn knieën en voelt hij de neiging in zich om er van door te gaan.
I
De beschrijving van het emotieproces is nog niet volledig. Want de emoties die als bewakingssysteem optreden bij de belangenbevrediging, staan zelf ook onder controle. Het emotieproces heeft n.l. een ingebouwd controlemechanisme, dat het verloop ervan bewaakt en daardoor de uiteindelijke verschijningsvorm mee bepaalt. Deze bewaking, deze controle wordt uitgevoerd door de regulatiemechanismen.
Dit regulatiesysteem legt zich toe op de impulscontrole en stelt de mens in staat om iets met zijn emoties te doen. Hij is er niet aan overgeleverd, hij is in staat de uitkomst van het emotieproces mede te bepalen, de schadelijke en onaangename gevolgen te verzachten of de gunstige gevolgen te versterken.Want de emotionele impuls die wordt opgewekt heeft steeds de maximale intensiteit en het regulatiesysteem heeft vervolgens tot taak om deze impuls te modificeren en functioneert derhalve als een permanent stabiliserende tegenkracht, daarbij geleid door de realiteit en door het moraliteitsbesef. Door de regulerende ingreep wordt de impuls verzwakt of versterkt of getransformeerd al naar gelang dit voor de uitkomst wenselijk wordt geacht.
Gewoonlijk verloopt de regulatie even onbewust als het emotieproces.
II
In elke fase van het emotieproces kan regulerend worden ingegrepen. Met enkele voorbeelden uit het hoofdstuk dat Frijda aan dit onderwerp weidt , zal dit worden verduidelijkt. Van invoerregulatie wordt gesproken als de invoer van de stimulus wordt bewerkt: de minnaar kan bewust op zoek gaan naar de geliefde om de vreugde van haar te zien opnieuw te beleven of iemand kan bewust een situatie vermijden om de eerder ervaren paniek of angst te voorkomen. Door de taxatieregulatie kan de bewerking van de informatie er toe lijden dat de situatie gunstiger lijkt dan dat zij in werkelijkheid is…en daardoor beter te verdragen. Ook de emotionele respons kan gereguleerd worden, b.v. door responsonderdrukking: eerst tot tien tellen kan een woede-uitbarsting voorkomen, ontspanningsoefeningen kunnen frustraties doen afnemen.
Zowel in de paragraaf over het belang als over het emotionele proces is deze paragraaf over de emotionele beleving aangekondigd. Dat moest ook wel. Want naast de noodzaak om begrippen ‘belang’ en ‘emotieproces’ met technische termen te analyseren, kan natuurlijk niet voorbijgegaan worden aan het feit, dat de gehele persoonlijkheid bij het emotieproces betrokken is. Dat gebeurt door de emotionele beleving: een min of meer bewust besef van de het appèl.
a
Als Jan Jansen, op het moment dat hij de hond ziet, gevraagd zou worden: ‘hoe beleeft u dit alles’, dan zou hij het volgende gezegd kunnen hebben: ‘ik voel me zeer onaangenaam, die hond daar doet mij iets, ik voel me onbehaaglijk, niet alleen knikken mijn knieën en gaat mijn hart te keer maar ik heb tevens een gevoel van machteloosheid en ook voel ik een drang in me om er zo snel mogelijk vandoor te gaan’.
Zo’n beschrijving is mogelijk wanneer men zich concentreert op zichzelf en men zich overgeeft aan introspectieve reflexie. Nog afgezien of iemand op zo’n moment daartoe in staat is, zou zo’n beschrijving echter, hoe gedetailleerd ook, niet de kern van de werkelijke beleving raken. Zo’n beschrijving is gewoonlijk pas achteraf te geven en zou zijn nut kunnen hebben voor wie geïnteresseerd is in iemands subjectieve roerselen.
De werkelijke emotionele beleving is gewoonlijk nooit reflexief, wat wil zeggen dat het subject zich nooit op deze zelfbeschouwende wijze bewust is van zichzelf. De werkelijke emotionele beleving stijgt hier boven uit en omvat altijd de totale gebeurtenis. Het is het irreflexief besef van het appèl:
-Jan Jansen zal later vertellen dat hij daar midden in een stille eenzame polder op een verlaten erf een grote hond zag staan met grote scherpe tanden in de bek. Dat beest had hem met van die geniepige oogjes aangekeken. Hij was daar helemaal alleen en hij had niets bij zich had om zich te verdedigen. Zijn hart bonkte en het zweet gutste van zijn voorhoofd. Hij wilde maar een ding n.l. zo snel mogelijk er van door gaan;
-het verhaal van de tweede persoon zal ongeveer als volgt luiden: …ik was laatst in een polder, ik wist niet dat je in Nederland nog zoveel natuurschoon had. En toen ik langs zo’n oud boerderijtje liep, raakte ik in trance. Net een plaatje: hoge bomen om de boerderij, een hond op het erf en veel loslopende kippen. Ik had het wel willen schilderen;
-het verhaal van de derde persoon luidt aldus:… en toen kwam ik langs een boerderij met daar op het erf zo’n ouderwetse valse boerenwaakhond, je kent ze wel van vroeger. Dat was voor mij een buitenkansje, je kent me, ik werd er helemaal enthousiast van, ik dacht bij me zelf, die ga ik eens te grazen nemen. Nou, dat is me een stoeipartij geworden.
b
Uit deze voorbeelden is af te leiden dat ‘gevoelens’ een centrale rol spelen in de emotionele beleving. Gevoelens zijn fundamentele en niet- reduceerbare bewustzijnselementen, naast zintuiglijke gewaarwordingen, voorstellingen en gedachten. Gevoelens bestaan dus naast deze andere 3 bewustzijnselementen en zijn daartoe niet herleidbaar. Wel zijn ze afhankelijk van de aanwezigheid van de drie andere elementen, omdat ‘gevoel’ steeds betrekking heeft op een ‘object’, waarvan de aanwezigheid door de 3 andere bewustzijnselementen gerepresenteerd wordt. De belangrijkste kenmerken van ‘gevoelens’ zijn, dat ze als subjectief worden ervaren. Het zijn geen eigenschappen van het object (zoals kleuren of vormen), maar ze worden ervaren als onderdeel van de persoonlijke reactie op het object. Het gaat dan steeds om evaluatieve reacties op de meest elementaire niveau: aanvaarding of niet aanvaarding van het object, waarbij de dimensie lust-onlust (aangenaam-onaangenaam) op de voorgrond staat.